Uit:
Ravage #3 van 27 februari 2004
Radicale
democratie
Hoewel
de globaliseringsbeweging zich terecht niet laat verleiden tot een
eenduidig politiek programma, komt het begrip radicale democratisering
regelmatig terug. Ook in een aantal recent verschenen boeken staat
het centraal.
,,Wat
heeft het voor zin een WTO-top te laten mislukken als tegelijkertijd
op lokaal niveau de democratie onderuit wordt gehaald door de verzwakking
van lokale besturen, de afbraak van sociale rechten en privatisering
van publieke diensten en goederen?'', zo hield Red Pepper-redacteur
Hilary Wainwright haar toehoorders voor op het Europees Sociaal
Forum in Parijs voor, november vorig jaar.
Juist
door deze afbraak worden mensen machteloos en onzeker en gevoelig
voor de roep van extreem-rechts of reactionair fundamentalisme,
zo meent ze. ,,Als we er niet in slagen deze mensen die ontevreden
en onzeker zijn, maar niet automatisch voor links kiezen, aan te
spreken, verliezen we de volksbasis waarop de duurzaamheid van onze
mondiale acties gebaseerd moet zijn'', aldus Wainwright.
Hoewel
haar pleidooi riekt naar trotskistische retoriek is het er haar
niet om te doen de 'beweging' of 'partij' sterker te maken door
contact te zoeken met de gewone man of vrouw in de straat. Lokale
democratie en het opzetten van lokaal beheerde publieke voorzieningen
zijn in haar ogen op zichzelf een belangrijke strategie om de macht
van het bedrijfsleven over ons dagelijks leven terug te dringen.
Wainwright
baseert zich hierbij op het onderzoek dat ze in een drietal Engelse
steden en het Braziliaanse Porto Alegre verrichtte en heeft opgetekend
in het vorig jaar verschenen 'Reclaim the State'. Hoewel het boek
niet echt uitnodigt tot lezen omdat de experimenten nogal uitvoerig
en detaillistisch worden beschreven, is haar conclusie helder en
overtuigend. Participerende democratie is een uitstekend middel
om lokale gemeenschappen sterker te maken doordat ze hiermee de
beschikking en zeggenschap krijgen over publieke middelen en diensten
in hun eigen omgeving.
Het
is geen politiek theoretisch model, maar een strategische methode
voor het verwerven van onderhandelingsmacht, zodat lokale gemeenschappen
vanuit een machtsbasis met het bedrijfsleven kunnen onderhandelen.
Deze onderhandelingen worden niet gevoerd door de staat voor de
mensen, maar door mensen zelf die hiervoor van de overheid de benodigde
middelen in handen krijgen.
Op
het Social Forum in Parijs riep Wainwright haar toehoorders op aan
de slag te gaan met dit soort experimenten zodat er op het volgende
Social Forum in Londen eind dit jaar nu eens niet voornamelijk ervaringen
over de zoveelste overwinning op het IMF, Wereldbank of WTO worden
uitgewisseld, maar ervaringen met 'het verzet tegen privatiseringen
en het ontwikkelen van alternatieven in onze eigen steden, onze
eigen lokaliteiten.'
Subsidiariteit
Deze
terugkeer naar het lokale is ook het uitgangspunt in 'Een andere
wereld is mogelijk' van het International Forum on Globalization
(IFG), een netwerk van schrijvers, wetenschappers en activisten
waarvan onder ander 'beroemde' globalisten als Vandana Shiva, Walden
Bello, David Korten, John Cavanagh en Jerry Mander deel uitmaken.
'Aangezien
globalisering het probleem is, is logischerwijs een terugkeer naar
het lokale onvermijdelijk', zo meent het forum. 'Dit kan door de
voorwaarden waaronder lokale gemeenschappen de macht terugkrijgen
om hun eigen economische en politieke weg te bepalen, te versterken.'
Kernbegrip
in het pleidooi van het IFG is het begrip subsidiariteit. Dit wil
zeggen dat alle besluiten moeten worden genomen door de laagste
instantie die hiertoe in staat is, zodat mensen er direct bij betrokken
zijn. Ook de economie zou volgens het forum subsidiair georganiseerd
moeten worden: als economische productie, werk en markten lokaal
georganiseerd kunnen zijn, verdient dat de voorkeur.
Het
IFG keert zich niet tegen internationale, regionale en interregionale
handel van goederen en diensten die niet lokaal geproduceerd kunnen
worden, maar dit moet als een uitloper van het systeem functioneren,
niet als de stam ervan zoals dat in de huidige wereldeconomie het
geval is.
Alle
systemen zouden de nadruk moeten leggen op de lokale productie en
consumptie, en niet worden ingesteld op handel over lange afstanden.
Dit is niet alleen beter voor het milieu, maar ook voor armoede
in de wereld. Als regio's in eerste instantie voor de eigen bevolking
produceren hoeft niemand meer honger te lijden, zo menen de auteurs.
Voorwaarde
is wel dat iedereen toegang heeft tot landbouwgrond en gemeenschappelijke
goederen als water en brandstof. Daarom moeten in de visie van het
IFG deze goederen ook in het beheer zijn van de bewoners van een
regio of land. Bezit op afstand - zoals multinationals die essentiële
grondstoffen als water, olie en vruchtbare landbouwgrond in diverse
landen bezitten waarvan vooral de aandeelhouders de vruchten plukken
en de lokale bevolking arm en berooid achter laat - moet niet langer
mogelijk zijn.
Ontmanteld
Juist
dit 'bezit op afstand' is de kern van het huidige mondiale wereldsysteem
waarin enkele grote transnationale ondernemingen niet alleen eigenaar
zijn van de belangrijkste landbouwgronden en grondstofvoorraden,
maar ook steeds meer van belangrijke kennis. Hierdoor kunnen zij
beslissen over het leven en welzijn van het grootste deel van de
wereldbevolking en maken zij feitelijk de dienst uit in de wereld.
In
'Een andere wereld is mogelijk' wordt op heldere wijze uiteengezet
hoe deze mondiale bedrijfsheerschappij na de Tweede Wereldoorlog
door de instellingen van Bretton Woods - IMF, Wereldbank, Gatt,
WTO - tot stand is gebracht. Het spreekt voor zich dat deze instellingen
wat betreft de auteurs zo snel mogelijk moeten worden ontmanteld.
Hun
'nuttige' functies zoals internationale kredietverlening en handelsafspraken
kunnen worden ondergebracht bij de Verenigde Naties die in de ogen
van het IFG veel democratischer is. Maar het streven moet zijn zo
min mogelijk zaken op internationaal niveau te regelen en de transnationale
handel te minimaliseren.
Het
door het IFG gepresenteerde alternatief voor de huidige bedrijfsglobalisering
zal mensen die op zoek zijn naar een 'realistisch' alternatief aanspreken.
Het is vrij van dogma's en ideologische ballast en hoewel de internationale
arbeidsdeling wordt verworpen, keert het IFG zich niet tegen de
markt, noch tegen nationale staat en supranationale instellingen
als de Verenigde Naties, maar bepleit ze slechts een radicale democratisering
van deze instituties door ervoor te zorgen dat beslissingen altijd
op een zo lokaal mogelijk niveau worden genomen.
Groot
verhaal
Radicale
democratisering staat ook centraal in de bundel 'Esperanza!', samengesteld
door Jan Dumolyn & Peter Tom Jones, die eerder al samen met
David Dessers de bundel Ya Basta! publiceerden.
Dumolyn
en Jones vinden dat het tijd wordt dat de 'herboren mondiale linkerzijde'
naast protesten en concrete alternatieven ook een 'contra-hegemonisch'
discours ontwikkelt. Een nieuw 'Groot Verhaal' dus, dat een gemeenschappelijke
rode draad bezit waardoor de diverse onderdelen van de beweging
en de verschillende deelstrijden elkaar kunnen versterken.
Centraal
in dit Grote Verhaal of discours staat het concept 'radicale democratie'.
Niet alleen op het gebied van de economie en de staat moet een democratiseringsproces
plaatsvinden, ook de 'dagelijkse reproductie van de maatschappij'
heeft 'nood' aan 'democratische omvorming'. Een democratisering
van alle aspecten van het leven zodat de ongelijke machtsverhoudingen
op het vlak van gender, klasse, cultuur, ecologie, spiritualiteit
en meer aangepakt kunnen worden.
Een
ambitieus project, zo geven de samenstellers toe, dat ze met dit
boek willen initiëren. Niet zozeer door het formuleren van
een nieuw Groot Verhaal, maar door de opvattingen, theorieën,
analyses, praktijken en actievormen die binnen de verschillende
sociale bewegingen leven te verzamelen in een boek, zodat we kunnen
leren van elkaars verhalen en ideeën, en een wederzijdse kruisbestuiving
plaats kan vinden.
Het
boek bevat bijdragen over educatie, seksualiteit, media, feminisme,
ecologie en duurzaamheid, inheemse volkeren, dialectiek, racisme,
nationalisme, arbeidersklasse, spiritualiteit, geweldloosheid en
meer. De grote verscheidenheid aan verhalen die dit oplevert is
zowel de kracht als de zwakte van dit boek.
Esparanza!
biedt een aardig en vaak helder overzicht van de discussies binnen
de verschillende sociale bewegingen, maar wat al deze bijdragen
met elkaar gemeen hebben, behalve dat ze op verzoek van de samenstellers
zijn geschreven, blijft onduidelijk.
Dumolyn
en Jones hadden de auteurs tenminste kunnen vragen het concept 'radicale
democratie' centraal te stellen in hun bijdrage zodat je als lezer
kunt beoordelen of het inderdaad zinvol is dat 'een herboren mondiale
linkerzijde' dit begrip als uitgangspunt neemt van haar 'contra-hegemonisch
discours'. Nu moet je dat maar aannemen. Evenals de veronderstelling
dat zo'n Groot Verhaal nodig is, want ook daarvan weten Dumolyn
en Jones mij niet te overtuigen.
Nationalisme
Wel
deel ik de mening van Dumolyn en Jones dat sociale bewegingen er
goed aan doen hun eigen strijd en praktijken voortdurend tegen het
licht te houden en te bekritiseren. Dat ze met andere woorden radicale
theorieën ontwikkelen die niet alleen de 'tegenstander' maar
ook het eigen handelen en dat van andere sociale bewegingen voortdurend
tegen het licht houdt en bekritiseert.
In
Esparanza! wordt bijvoorbeeld in diverse bijdragen gewezen op de
beperktheid van de globaliseringsbeweging. De nadruk ligt te vaak
op economische vraagstukken waaraan andere strijdpunten zoals feminisme,
racisme en nationalisme ondergeschikt worden gemaakt.
Vooral
nationalisme is een voortdurend terugkerende blinde vlek. Het verzet
tegen de bedrijfsglobalisering vertaalt zich maar al te vaak in
een herwaardering van de natiestaat en de 'eigen' cultuur. De sociaal
antropologe Bambi Ceuppens constateert in haar bijdrage aan Esparanza!
dat in de gemondialiseerde wereld de ontwikkeling van plaatsgebonden
identiteiten eerder aan belang heeft gewonnen dan verloren.
De
stelling van het IFG dat als globalisering het probleem is, lokalisering
de oplossing is, gaat eveneens erg gemakkelijk voorbij aan de gevaarlijke
kanten van lokalisering. Het IFG beseft dit wel en noemt het Front
Nationaal in Frankrijk en Jörg Haider in Oostenrijk als permanente
waarschuwing, maar hoe verhoudt dit tot hun pleidooi voor het voortbestaan
en bevorderen van lokale culturen?
'Onze
grootste bijdrage aan de strijd tegen globalisering en homogenisering
zal de bescherming en verdere ontwikkeling zijn van diversiteit
van ons culturele en biologische erfgoed, evenals de afzonderlijke
wereldbeschouwingen en economische en politieke systemen die wij
hebben bewaard en voortgezet', zo stelt het IFG.
Uiteraard
beoogt het forum hiermee vooral de cultuur van talloze minderheden
en inheemse volkeren te beschermen tegen de globale monocultuur
van het bedrijfsleven en de massamedia. Maar het kan evengoed worden
gelezen als een uitnodiging voor de herwaardering van oorspronkelijke
of authentieke etnische en culturele identiteiten als tegenwicht
tegen de globalisering.
Op
die manier legitimeert het zowel de strijd van fundamentalistische
islamieten als Chirac's pogingen om de Franse gastronomische keuken
en cinema beschermen tegen McDonald's en Hollywood. Dat is vast
niet wat men beoogt, maar een antwoord op de vraag hoe de lokalisering
van economische processen en politieke besluitvorming zich verhoudt
tot een streven naar een 'werkelijke' globalisering zoals de globaliseringsbeweging
beoogt, wordt niet gegeven.
Freek
Kallenberg
Hilary
Wainwright - Reclaim the State. Experiments in Popular Democracy.
Uitgeverij Verso in samenwerking met het Transnational Institute,
Londen 2003. ISBN 1859846890, 252 blz, 22,50 euro.
International
Forum on Globalization - Een andere wereld is mogelijk. Lemniscaat,
Rotterdam 2003. ISBN 9056375423, 267 blz, 19,95 euro.
Jan
Dumolyn & Peter Tom Jones (red.) Esparanza! Praktische theorie
voor sociale bewegingen. Academia Press, 2003, ISBN 9038205023,
534 blz, 19,50 euro.
Naar
boven |