Uit:
Ravage #3 van 27 februari 2004
Hoe
financierde Pakistan zijn atoombom?
Nu
Abdul Khan het Pakistaanse volk zijn excuses heeft aangeboden voor
zijn spionageactiviteiten, is de mediastorm rond de 'vader van de
Pakistaanse atoombom' enigszins geluwd. De vraag hoe een straatarm
land als Pakistan een peperduur atoombomproject kon financieren
is echter nog steeds niet beantwoord.
Pakistan
had op dit moment niet over een atoombom kunnen beschikken als de
destijds in Nederland woonachtige Abdul Quadeer Khan in de jaren
zeventig niet aan de haal was gegaan met een hoeveelheid geheime
informatie over het voor een atoombom zo essentiële ultracentrifugeprocédé.
Deze
gegevens wist Khan begin jaren zeventig te bemachtigen tijdens zijn
werk bij het Fysisch Dynamisch Onderzoekslaboratorium (FDO) in Amsterdam.
Daarnaast legde hij in Nederland de hand op wetenschappelijke apparatuur
en strategisch gevoelige grondstoffen waar het Pakistaanse atoombomproject
om zat te springen.
Nadat
hij in 1975 Nederland ontvlucht was, kreeg Khan de leiding over
het atoombomprogramma in Pakistan. In het Pakistaanse Kahuta liet
hij een ultracentrifugecentrum bouwen dat een exacte kopie was van
Ultra Centrifuge Nederland (UCN)in Almelo.
Ongestoord
Khan
kwam in 1963 naar Nederland om te gaan studeren aan de Technische
Hogeschool in Delft bij professor Burgers. Via Delft kwam hij op
de universiteit van Leuven in België terecht, waar hij studeerde
bij de Nederlandse hoogleraar Brabers. Hier promoveerde Khan in
1971 op het onderwerp de "elasticiteit van metaallegeringen".
Na
zijn studie trad hij in dienst bij het FDO in Amsterdam, een ingenieursbureau
van VMF/Werkspoor dat onderdelen leverde voor de ultracentrifuge,
zoals voor UCN in Almelo. Dit bedrijf maakt ook tegenwoordig nog
deel uit van Urenco, een Brits-Duits-Nederlands samenwerkingsverband
dat verrijkt uranium produceert voor kernreactoren.
In
het kader van zijn functie bij het FDO bracht Khan zestien dagen
bij UCN in Almelo door. Hij kreeg daar ruim de gelegenheid om informatie
voor zijn Pakistaanse opdrachtgevers te verzamelen. Khan kon een
tijd ongestoord zijn gang gaan, maar in 1975 liep hij uiteindelijk
tegen de lamp. Aanleiding vormden bestellingen bij toeleveringsbedrijven
voor de nucleaire industrie door de Pakistaanse ambassade in Brussel.
Hierbij kwamen gegevens naar boven die wel afkomstig moesten zijn
van Khan's spionagewerk bij het FDO.
Hierop
werd Khan de toegang tot UCN ontzegd waarop hij ijlings uitweek
naar Pakistan. Uit een telex die in 1976 bij het FDO arriveerde,
bleek dat hij niet van plan was om nog eens naar Nederland terug
te keren.
Slebos
Opmerkelijk
is dat het contact tussen Khan en zijn voormalige collega's bij
het FDO in de daarop volgende periode wel overeind bleef. Regelmatig
benaderde hij hen vanuit Pakistan voor informatie over de leverantie
van apparatuur en maar al te vaak werd op zijn verzoeken ingegaan.
Daarnaast vertrok in 1976 zeker één FDO personeelslid
naar Pakistan om adviezen te geven over ultracentrifuge.
Ook
Khan's voormalige docenten, uit Delft en Leuven, zoals Burgers en
Brabers, vertrokken naar Pakistan. Volgens Brabers behoorde ook
diens oud-collega Barendregt tot de Nederlandse geleerden die de
Pakistani van advies dienden. Barendregt was volgens eigen zeggen
bevriend met professor Kistemaker, de uitvinder van het Nederlandse
ultracentrifuge procédé, die tijdens de Tweede Wereldoorlog
een rol speelde bij de ontwikkeling van een kernwapen voor Hitler.
Maar
het was vooral Khan's studiegenoot ingenieur Slebos op wie Khan
na zijn vlucht kon rekenen. Slebos exporteerde in 1980 - door van
Doorne transmissies in Tilburg geleverd - materiaal naar Pakistan
ten behoeve van ultracentrifuge. Toen Slebos drie jaar later werd
betrapt bij de export van een breedband-oscilloscoop naar Pakistan
leverde dit hem een gevangenisstraf van één jaar op.
Het
ziet er naar uit dat Slebos zich destijds door zijn gevangenisstraf
niet heeft laten weerhouden tot verdere illegale export naar Pakistan.
Details hieromtrent ontbreken, maar wel staat vast dat in 1998 wederom
ladingen van Slebos Research, bestemd voor Pakistan, in beslag zijn
genomen door de economische controledienst en de douane.
Wat
Slebos tussen 1983 en 1998 allemaal heeft uitgespookt is in nevelen
gehuld. Maar de indruk bestaat dat zijn handel met Pakistan in die
periode gewoon is doorgegaan en dat hieromtrent dan ook slechts
het topje van de ijsberg boven water is gekomen. Niet vreemd dus
dat justitie recentelijk wederom een onderzoek naar het doen en
laten van Slebos is gestart.
Naïviteit
Het
relatieve gemak waarmee Khan te werk kon gaan, wekt de indruk dat
men in Nederland zat te slapen. Ook de adviezen van Nederlandse
geleerden in Pakistan werden door bijvoorbeeld de BVD (Binnenlandse
Veiligheids Dienst, thans AIVD geheten) niet als een risicofactor
gezien ten aanzien van de ontwikkelingen rond kernbewapening in
dat land.
Natuurlijk
kan dit allemaal worden toegeschreven aan onachtzaamheid en naïviteit.
Maar het is ook mogelijk dat er in Nederland niet zoveel bezwaren
bestonden tegen de verspreiding van kernwapentechnologie naar Derde
Wereldlanden zoals Pakistan. De bij Urenco aangesloten landen mogen
dan het non-proliferatieverdrag hebben ondertekend, dit neemt niet
weg dat de scheiding tussen vreedzame en militaire toepassingen
van nucleaire technologie uiterst dun is.
Ook
een land als Israël bedient zich bijvoorbeeld van kernenergie
als dekmantel voor de productie van kernwapens. Daar komt nog bij
dat het bij aan Urenco verbonden ondernemingen om het binnenhalen
van winsten gaat, waarbij alle andere overwegingen van secundair
belang zijn.
Debiel
Vast
staat dat Khan zijn gang kon gaan zonder dat er alarm werd geslagen.
De enige die begin jaren zeventig aan de bel trok, was zijn collega
Frits Veerman. Maar de reactie die Veerman daarop kreeg, onderstreept
de veronderstelling dat er in Nederland niet zo moeilijk werd gedaan
over de mogelijkheid van de bouw van een Pakistaanse atoombom.
Veerman
werkte als fotograaf bij het FDO en deelde op een zeker moment een
kamer met Khan. Er ontwikkelde zich een vriendschappelijke relatie
tussen de Pakistaanse wetenschapper en de Nederlandse fotograaf.
Dit kon niet verhinderen dat Veerman het gedrag van zijn vriend
en collega op een zeker moment 'raar' begon te vinden. Dat er wat
gaande was, werd hem pas echt duidelijk toen Khan hem namens zijn
regering uitnodigde om naar Pakistan te komen.
Langzaam
groeide bij Veerman het besef dat Abdul Khan wel eens kon spioneren
bij het FDO. Herhaaldelijk wees hij vervolgens zijn superieuren
op het in zijn ogen opmerkelijke gedrag van Khan. Maar iedere keer
toonde men zich niet geïnteresseerd. Of zoals Veerman het zelf
stelde: "Het leek wel of ze dachten met een debiel te maken te hebben,
toen ik zei dat Khan een spion was".
Uiteindelijk
heeft Veerman het behoorlijk moeten bezuren dat hij zijn verdenking
ten aanzien van Khan kenbaar maakte. Want toen de spionageactiviteiten
eenmaal duidelijk werden, kreeg Veerman de BVD op zijn dak. Hij
werd eindeloos door de politie verhoord, alsof hij een medeplichtige
van de Pakistaan was, in plaats van degene die alarm had geslagen.
Naar aanleiding van de affaire Khan werd Veerman zelfs ontslagen,
hetgeen hem terecht ook later dwars is blijven zitten.
Khan
zelf werd overigens in 1983 veroordeeld. Bij verstek, want de man
zat toen al lang en breed in Pakistan. Een jaar later werd het vonnis
vernietigd omdat het onduidelijk was of Khan ooit wel een dagvaarding
had ontvangen.
Drugs
Een
belangrijke vraag is hoe het straatarme Pakistan in staat was zich
aan te sluiten bij de andere kernmachten in de wereld? Voor de ontwikkeling
van een atoombom is veel geld nodig en dat heeft Pakistan niet.
Exportproducten kent Pakistan niet in ruime mate, dat wil zeggen,
legale exportproducten. Op illegaal terrein is Pakistan in de vorm
van drugs echter ruim vertegenwoordigd.
Drugshandel
vindt in Pakistan in de hoogste regionen plaats. Eind jaren negentig
lieten 350 prominente Pakistani hun drugswinsten op geheime Zwitserse
bankrekeningen storten. Onder hun namen viel in het bijzonder die
van de toenmalige Pakistaanse premier Nawas Sharif op.
De
beruchte BCCI bank (Bank of Credit and Commerce International) speelt
hierin een grote rol. Deze bank kwam zowel in opspraak in verband
met de witwas praktijken van drugsopbrengsten als door betrokkenheid
bij het Pakistaanse kernwapenprogramma. BCCI-oprichter Agha Hasan
Abedi was goed bevriend met de Pakistaanse generaal Zia ul-Haq,
die evenals zijn voorganger Zoefikar Ali Bhoetto een groot pleitbezorger
was van een Pakistaanse atoombom.
De
betrokkenheid van de BCCI bij het Pakistaanse kernwapenprogramma
kwam voor het eerst duidelijk naar voren toen begin jaren tachtig
een Pakistaan in de VS werd betrapt die op het punt stond om schakelmechanismen
voor kernwapens naar Pakistan te exporteren. Verder zijn begin jaren
tachtig berichten verschenen over de juridische verdediging van
Khan in Nederland die werd gefinancierd door de BCCI.
Bruinsma
De
drugsconnectie rond de Pakistaanse atoombom is eveneens interessant
ten aanzien van de activiteiten van Khan in Nederland. Zo ligt het
voor de hand dat illegale transporten, van zowel wapens als drugs,
vaak van dezelfde trajecten gebruik maken. Aan de drugsverbanden
tussen Pakistan en Nederland valt in ieder geval niet te ontkomen.
De
bevindingen uit de jaren negentig van de parlementaire enquête
commissie inzake bijzondere opsporingsmethoden spreken boekdelen.
De commissie stelde vast dat het Bruinsma/Urka-imperium met goedkeuring
van het IRT vele tonnen Pakistaanse hasjiesj importeerde. Dit vond
plaats in een periode dat de export van nucleaire technologie vanuit
Nederland naar Pakistan in volle gang was.
In
1989 verbleef Khan bovendien enige tijd illegaal in Nederland in
het kader van het Pakistaanse kernwapenproject. In datzelfde jaar
sloeg Bruinsma de grootste slag uit zijn criminele loopbaan met
de import van vijftig ton Pakistaanse hasjiesj.
Het
is aan de hand van de ter beschikking staande informatie over de
drugssmokkel vanuit Pakistan, de BCCI, én de gebeurtenissen
rond het Pakistaanse atoombomproject, erg verleidelijk een theoretisch
traject in kaart te brengen. Dit ziet er alsvolgt uit.
Allereerst
werden de Pakistaanse drugs door figuren als Bruinsma, Urka en de
Hakkelaar geïmporteerd. Hun winsten werden onder andere witgewassen
via de Amsterdamse beurs. De Nederlandse hasj-handelaren betaalden
de uit Pakistan geïmporteerde drugs vervolgens via stortingen
bij de Femisbank.
Deze,
in Nederland gevestigde bank, maakte de drugsmiljoenen over naar
de BCCI van Abedi, waar men de opbrengsten van de drugshandel vervolgens
gebruikte om het Pakistaanse atoombomproject van Khan te financieren.
Er lijkt geen speld tussen te krijgen. Ondertussen stond de Nederlandse
regering er bij en keek er naar.
Peter
Edel
Dit
artikel is een geactualiseerde versie van het artikel 'Atoompaniek
aan einde millennium' dat in 1998 in Kleintje Muurkrant verscheen.
Bronnen hiervoor waren het artikel 'Wat Khan kon, kon Khan nooit
alleen' van Jan Pijper, dat op 14 maart 1981 in de Volkskrant verscheen.
Andere bronnen zijn de boeken Operatie Delta van Bart Middelburg
en Kurt van Es, Atoomspionage van Frits Veerman en Jacques Ros alsmede
artikelen in Kleintje Muurkrant, NRC Handelsblad en Vrij Nederland.
Naar
boven |