Uit:
Ravage #4 van 19 maart 2004
Bouw
muur illegaal
Uitspraak
Hof eerste stap op weg
naar vrede?
Het
conflict tussen Israël en de Palestijnen is niet alleen een
politiek geschil, maar kent ook belangrijke juridische aspecten.
Volgens Paul de Waart is het daarom terecht dat het Internationaal
Gerechtshof zich buigt over de aanleg van de muur op Palestijns
grondgebied.
Israël
is met de bouw van de muur op Palestijns grondgebied over de schreef
gegaan. Door de muur kan Palestina nog slechts beschikken over enkele
verspreide enclaves die tezamen niet meer dan hooguit 15 procent
van het oorspronkelijke Palestijnse mandaatgebied beslaan.
Bovendien
is het tracé van de muur een onweerlegbare fysieke schending
van de bestandslijn van 1949 en van relevante bepalingen van internationaal
recht. Deze bepalingen betreffen de bescherming van burgers in de
bezette gebieden, het verbod op gebiedsannexatie door geweld en
het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk.
Met
de aanleg van de muur miskent Israël de positie van de Verenigde
Naties als zijnde het volkenrechtelijk bevoegd gezag voor de afwikkeling
van het Palestijnse mandaat van de Volkenbond. Bovendien tart het
zijn Amerikaanse beschermer, die samen met de Europese Unie, Rusland
en de Verenigde Naties n het Kwartet n de routekaart naar
de tweestaten oplossing voor een duurzame en rechtvaardige vrede
heeft uitgezet.
Spoedzitting
De
Algemene Vergadering eiste daarom op 21 oktober 2003 met steun van
de lidstaten van de Europese Unie de stopzetting van de bouw van
de muur en de afbraak van het reeds voltooide deel. Dit gebeurde
tijdens de daartoe hervatte tiende speciale spoedzitting van de
Algemene Vergadering.
Deze
zitting is voor het eerst in 1997 bijeengekomen uit zorg voor de
toen al dreigende mislukking van de in Oslo in 1993 gemaakte afspraak
tussen de Israëlische regering en de Palestijnse bevrijdingsorganisatie
PLO om een einde te maken aan decennia van confrontaties en conflicten.
In
1997, dertig jaar na de bezetting van de Gazastrook en de Westelijke
Jordaanoever, tartte de huidige Israëlische regering echter
de Palestijnse aanspraken op Oost-Jeruzalem. Dit door met de bouw
van 6500 joodse huizen in het Arabische stadsdeel Jebel Abu Gnheim
te beginnen. Een veto van de Verenigde Staten blokkeerde een veroordeling
van deze Israëlische stap door de Veiligheidsraad.
De
Algemene Vergadering kwam daarop in bijzondere spoedzitting bijeen
op basis van de Uniting for Peace resolutie uit 1950. Op grond daarvan
kan zij, wanneer de Veiligheidsraad door gebrek aan eensgezindheid
tussen de permanente leden faalt in de uitoefening van zijn primaire
verantwoordelijkheid voor de handhaving van internationale vrede
en veiligheid, zelf bijeen komen.
De
Algemene Vergadering besloot de tiende bijzondere spoedzitting in
1997 niet te beëindigen maar te schorsen om daarmee gedurende
het Oslo vredesproces de vinger aan de pols te kunnen blijven houden.
Adviesaanvraag
De
bouw van de muur door Israël op bezet Palestijns grondgebied
gaf de Algemene Vergadering vorig jaar een aanleiding tot hervatting
van de tiende speciale zitting. Zij wist toen wel de lidstaten van
de Europese Unie te bewegen tot steun aan de veroordeling van de
bouw van de muur, maar niet tot steun aan een adviesaanvraag aan
het Internationaal Gerechtshof over de juridische gevolgen van een
Israëlische weigering om de bouw te stoppen. Overigens betwist
niemand het recht van Israël om zijn burgers op eigen grondgebied
te beschermen tegen terroristische aanslagen.
De
Veiligheidsraad slaagde er door Amerikaans verzet niet in om Israël
wegens de bouw van de muur te veroordelen en kracht bij te zetten
aan de eis van de Algemene Vergadering. Wel sprak hij op 19 november
2003 in resolutie 1515 zijn steun uit voor de routekaart naar een
permanente tweestaten oplossing en riep hij partijen op hun verplichtingen
hiervoor na te komen. Op 8 december besloot de Algemene Vergadering
alsnog advies aan het Internationaal Gerechtshof te vragen, zij
het dat de lidstaten van de Europese Unie zich onthielden.
Het
Hof bepaalde dat staten en internationale organisaties voor 30 januari
2004 schriftelijke verklaringen konden indienen over de juridische
gevolgen van de bouw van de muur in bezet Palestijns gebied. Voor
13 februari jl. konden staten meedelen of zij aan de hoorzittingen
wilden deelnemen ongeacht of zij een schriftelijke verklaring hadden
ingezonden.
Vier
internationale en regionale organisaties n de Verenigde Naties
(VN), de Arabische Liga, de Europese Unie en de Organisatie Islamitische
Conferentie (OIC) - en 44 lidstaten hebben een dergelijke verklaring
ingezonden. Aan de hoorzittingen, die van 23 t/m 25 februari plaatsvonden
in het Vredespaleis in Den Haag, is deelgenomen door de Arabische
Liga en de OIC alsmede dertien islamitische landen. Israël
en de rijke westerse staten schitterden helaas door afwezigheid.
Israël
betwistte de bevoegdheid van het Hof om een advies uit te brengen.
De westerse staten achtten een advies niet opportuun. Het zou namelijk
niets toevoegen aan de uitspraak van de Algemene Vergadering over
de onrechtmatigheid van de muur en de tenuitvoerlegging van de routekaart
bemoeilijken. De hamvraag is of zij daarin gelijk hebben. Mijn ondubbelzinnige
antwoord daarop is dat zij onverantwoordelijk hebben gehandeld door
het Hof niet te steunen in het uitbrengen van een advies.
Bevoegdheid
Het
Internationaal Gerechtshof is het voornaamste gerechtelijke orgaan
van de VN. Als zodanig is het krachtens het VN-Handvest bevoegd
in te gaan op een verzoek van de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad
om advies te geven over juridische kwesties. De Algemene Vergadering
kan ook andere organen van de VN en gespecialiseerde organisaties
machtigen om het Hof advies te vragen over juridische kwesties binnen
het raam van hun werkzaamheden.
Die
laatste beperking is niet van toepassing op de Algemene Vergadering
zelf en de Veiligheidsraad. Voor hen geldt wel dat het advies een
juridische kwestie moet betreffen, die niet de inzet is van een
geschil tussen twee staten. Staten kunnen hun geschil namelijk alleen
in onderlinge overeenstemming aan het Hof voorleggen en dan nog
alleen ter beslissing, maar niet voor advies.
Er
is ten aanzien van de bouw van de muur geen sprake van een geschil
tussen twee staten. Israël erkent Palestina immers niet als
staat. Bovendien gaat het om een geschil tussen Israël, als
lidstaat van de VN, met de VN over de bevoegdheden van de Algemene
Vergadering en de Veiligheidsraad krachtens het VN-Handvest ten
aanzien van de Palestijnse gebieden die Israël in 1967 in de
oorlog met Jordanië en Egypte heeft veroverd. Dit is een schoolvoorbeeld
van een juridische kwestie, waarop de adviesprocedure van toepassing
is.
Het
jongste adviesverzoek van de Algemene Vergadering betreft immers
de rechtsgevolgen van de bouw van de muur door Israël op Palestijns
grondgebied gelet op regels en beginselen van internationaal recht,
met inbegrip van de Vierde Geneefse Conventie van 1949, en relevante
resoluties van de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering. De
adviesaanvraag was het logische gevolg van de uitspraak van de Algemene
Vergadering op 21 oktober dat de aanleg van de muur diende te worden
gestaakt. Dit omdat het tracé afwijkt van de bestandslijn
van 1949 en in strijd is met relevante bepalingen van internationaal
recht.
Mandaat
De
eerste relevante bepalingen dateren al van 1922. In dat jaar kreeg
Groot-Brittannië van de Volkenbond het mandaat voor Palestina.
Dit land moest samen met de Zionistische Organisatie in Palestina
de politieke, administratieve en economische omstandigheden scheppen
die de vestiging van een joods nationaal tehuis in het gehele gebied
waarborgen. De enige beperking daarop was dat niets mocht worden
gedaan dat de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande
niet-joodse gemeenschappen zou kunnen schaden.
Israël
gedraagt zich tot op de dag van vandaag alsof het op grond van de
mandaatovereenkomst het recht heeft op het gehele grondgebied van
Palestina, in ieder geval een sterker recht dan het Palestijnse
volk.
Groot-Brittannië
en de Volkenbondsraad n te vergelijken met de huidige Veiligheidsraad
n hebben de Israëlische uitleg van het mandaat nimmer
erkend. Ook de Arabische wereld verzette zich daar heftig tegen
en achtte zelfs het mandaat als geheel in strijd met het Volkenbondverdrag
en daarom onwettig.
Allerlei
pogingen in de Volkenbond om het land te verdelen in twee staten
dan wel de joden en Arabieren vreedzaam naast elkaar te laten leven
in één staat leden daarom schipbreuk. De Arabieren
verzetten zich bovendien tegen de uitvoering van het mandaat omdat
zij op grond daarvan joodse immigratie naar Palestina moesten dulden
met als voorzienbaar resultaat dat zij in eigen land een minderheid
zouden worden.
Opdeling
Toen
de Volkenbond na de Tweede Wereldoorlog roemloos van het toneel
verdween, ging de verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van mandaatgebieden,
waaronder Palestina, over op de Algemene Vergadering. Groot-Brittannië
liet in 1947 weten als mandataris niet tot een oplossing te kunnen
komen die recht deed aan de vestiging van een nationaal joods tehuis
zonder schade voor de niet-joodse gemeenschappen.
De
Algemene Vergadering hakte vervolgens de knoop door en aanvaardde
een resolutie over de opdeling van Palestina in een Arabische en
een joodse staat met Jeruzalem als enclave onder internationaal
toezicht. Deze drie gebiedsdelen zouden tezamen blijven binnen het
verband van een economische unie.
In
de strijd met de niet-joodse gemeenschappen in Palestina, die daarin
werden gesteund door de Arabische buren, zag het joodse volk kans
om het gebied van de joodse staat, dat volgens het VN-Verdeelplan
54 procent zou bedragen, uit te breiden met nog eens 24 procent
ten koste van de Arabische staat.
De
Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem en de smalle
Strook van Gaza goed voor 22 procent van het Palestijnse mandaatgebied,
werden bezet door Jordanië respectievelijk Egypte. De afbakening
werd in 1949 vastgelegd in bestandsovereenkomsten tussen Israël
en de Arabische buurlanden.
Israël
zag in zijn onafhankelijkheidsverklaring van 14 mei 1948 het Verdeelplan
als de erkenning door de Verenigde Naties van het onherroepelijke
recht van het joodse volk op de vestiging van zijn onafhankelijke
staat. De Verenigde Naties hebben daarop Israël in 1949 toegelaten
tot het lidmaatschap van de volkenorganisatie met duidelijke verwijzing
naar de aanvaarding van het Verdeelplan.
Daarmee
kwam vast te staan dat Israël sindsdien in geen geval meer
door verovering soevereine aanspraken zou kunnen verwezenlijken
op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Ook is het recht
op immigratie van joden naar Palestina voor deze gebieden sindsdien
komen te vervallen.
Het
Israëlische onderscheid tussen legale en illegale Israëlische
nederzettingen in deze Palestijnse gebieden en de bescherming daarvan
op de Westelijke Jordaanoever door de bouw van de muur zijn dan
ook volkenrechtelijk onrechtmatig.
Belang
In
1967 bezette Israël het resterende deel van het Palestijnse
mandaatgebied. De VN beschouwen deze gebieden als bezet, maar Israël
bestrijdt dit, omdat het de gebieden niet als bezet beschouwd maar
als betwist. Dit ten onrechte. Het gemeenschappelijke eerste artikel
van alle vier Geneefse Verdragen uit 1949 bepaalt namelijk dat partijen
zich verbinden om deze verdragen onder alle omstandigheden te eerbiedigen
en te doen eerbiedigen, dat wil zeggen ongeacht de soevereine aanspraken
op die gebieden.
Het
belang van de jongste adviesaanvraag is dat het Internationaal Gerechtshof
voor het eerst sinds het ontstaan van het Israëlisch-Palestijnse
conflict de VN kan helpen de omstandigheden te scheppen, waaronder
de verplichtingen voortvloeiende uit het Palestijnse mandaat en
de daarover aanvaarde resoluties van de Algemene Vergadering inzake
het Verdeelplan, de status van Jeruzalem en het recht op terugkeer,
kunnen worden gehandhaafd.
Hetzelfde
geldt voor de resoluties van de Veiligheidsraad over de beginselen
voor een duurzame vrede tussen Israël en de Arabische wereld
na de Zesdaagse Oorlog en de Yom Kippur oorlog, te weten Resoluties
242 uit 1967 en 338 uit 1973. Juist deze resoluties vormen het volkenrechtelijke
raamwerk voor een vreedzame oplossing van het Israëlisch-Palestijnse
conflict. De adviesaanvraag kan eindelijk leiden tot een gezaghebbende
uitleg.
Oslo
Akkoorden
Resolutie
242 van 22 november 1967 legde na de Zesdaagse Oorlog tussen Israël
en zijn buurlanden de beginselen vast voor een rechtvaardige en
duurzame vrede in het Midden-Oosten. De resolutie houdt de betrokken
partijen n Israël en zijn Arabische buren - de ontoelaatbaarheid
van gebiedsverkrijging door middel van oorlog voor en dat niet als
advies maar als verplichting onder het VN Handvest.
In
dat kader formuleert de Veiligheidsraad de voorwaarden voor een
duurzame en rechtvaardige vrede, te weten, de noodzaak om de beginselen
van het VN Handvest in acht te nemen en op basis daarvan Israëlische
strijdkrachten terug te trekken uit [de] gebieden, bezet in 1967,
alsmede de oorlogstoestand te beëindigen onder erkenning van
de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid
van iedere staat in de regio.
Wat
de omvang van de terugtrekking betreft klampt Israël zich ten
onrechte vast aan het ontbreken van het lidwoord 'de' voor bezette
gebieden in de Engelse tekst van resolutie 242: 'Withdrawal of Israel
armed forces from territories occupied in the recent conflict'.
Als
gevolg daarvan zou de terugtrekking uit de Westelijke Jordaanoever
en de Gazastrook slechts hoeven plaats te vinden indien, en voor
zover Israël dat verantwoord acht, voor zijn veiligheid. Voor
een goed begrip daarvan is het van belang dat Israël in 1967
niet alleen Palestijns gebied heeft bezet maar ook Egyptisch (de
Sinaï woestijn) en Syrisch (waaronder de Golan hoogvlakte).
Latere
Veiligheidsraadresoluties maken terecht onderscheid tussen Arabische
en Palestijnse gebieden. Bovendien spreekt de Franse tekst wel van
terugtrekking uit de bezette gebieden. Frans en Engels zijn beide
de officiële werktalen van de Veiligheidsraad en hebben daarmee
dezelfde rechtskracht.
In
het meningsverschil over de uitleg van resolutie 242 vindt ook de
slogan 'land voor vrede' in de onderhandelingen met de Palestijnen
zijn oorsprong. Israël en de VS gaan er vanuit dat de Palestijnen
land moeten overhebben voor vrede. De Palestijnen en de Algemene
Vergadering daarentegen stellen dat Israël zich uit de bezette
Palestijnse gebieden moet terugtrekken in ruil voor vrede.
Dit
meningsverschil tussen Israël en de rest van de wereld ondermijnt
de hoeksteen van het overeengekomen politieke proces tussen beide
partijen in de Oslo Akkoorden. Deze akkoorden verwijzen namelijk
alleen naar resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad. De Routekaart
naar Vrede, uitgestippeld door het Kwartet n de Europese Unie,
Rusland, de Verenigde Naties en de Verenigde Staten n dreigt
een zelfde lot.
Impasse
Het
Israëlisch-Palestijnse conflict is geen louter politiek geschil
omdat het belangrijke juridische aspecten heeft. Deze aspecten betreffen
de naleving van het geweldverbod, de verdeling van grondgebied,
de wederzijdse rechten en plichten van partijen die voortvloeien
uit VN-resoluties, de bescherming van burgers in bezette gebieden
en het recht op zelfbeschikking van volken.
De
adviesaanvraag biedt het Hof de mogelijkheid om klare wijn te schenken
over het volkenrechtelijke kader van de Routekaart. Wat de inhoud
van het advies zal zijn, weten we pas over enkele maanden.
Voor
Israël heeft het uur van de waarheid geslagen: voortzetting
van zijn huidige machtspolitiek, mede op basis van staatsterrorisme,
of onderhandelingen met de Palestijnen over een duurzame vrede op
basis van gelijkheid en terugtrekking uit de in 1967 bezette Palestijnse
gebieden.
Het
Internationaal Gerechtshof heeft Palestina in staat gesteld om op
voet van gelijkheid met Israël deel te nemen aan de schriftelijke
en mondelinge voorbereiding van het advies. Israël heeft die
kans niet willen benutten. Het stelt geen vertrouwen in de Algemene
Vergadering omdat zij onder invloed van de arme landen te zeer op
de hand van de Palestijnen zou zijn.
Palestina
stelt geen vertrouwen in de Veiligheidsraad omdat het Amerikaanse
veto altijd ten voordele van Israël zou uitpakken. Het juridische
advies van het Internationaal Gerechtshof kan ertoe bijdragen dat
deze impasse wordt doorbroken.
Volkenrecht
De
vraag is of Palestina wat zal hebben aan zijn juridische gelijk,
indien het dat, naar verwachting, krijgt in het advies van het Hof.
Mocht het anders uitpakken, dan staat Israël te kijk omdat
het zich niet sterk genoeg heeft gewaand zijn zaak te verdedigen.
Het
advies, dat mogelijk nog voor de zomer volgt, zal hoe dan ook een
nieuw tijdperk kunnen inluiden ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse
territoriale conflict, door het licht dat het laat schijnen op de
rol van het volkenrecht. Die rol is tot dusver zowel door diplomaten
als militairen miskend. Zij dragen aldus een zware verantwoordelijkheid
voor de geweldspiraal.
Hopelijk
kan het Internationaal Gerechtshof in zijn advies de grens tussen
politiek en recht zo trekken dat de internationale gemeenschap er
steun in vindt om een halt toe te roepen aan het onverantwoordelijke
en onrechtmatige gebruik van geweld aan beide kanten, dat zoveel
afschuwelijk leed berokkent aan Israëli's en Palestijnen.
Paul
de Waart
Emeritus
hoogleraar volkenrecht
Hoorzittingen
leiden tot protesten
DEN
HAAG, 23 FEB 04 - Een kleine duizend demonstranten grepen de hoorzittingen
in het Haagse Vredespaleis aan om solidariteit te betuigen met de
Palestijnse bevolking en hun woede over de bouw van de muur. Pro-Israëli's
hielden op hun beurt een protest tegen de Palestijnse zelfmoordaanslagen.
Een
internationale delegatie van 25 mensen hield vanaf de vroege maandagochtend
voor het Vredespaleis een stille wake tegen de muur. 's Middags
liepen zo'n duizend mensen, onder meer afkomstig uit Europa, de
Verenigde Staten, Palestina en Israël, in een demonstratieve
optocht van het Plein naar het Vredespaleis.
Daar
voegde men zich bij de wake, waarna er een manifestatie volgde.
De demonstranten eisten het neerhalen van de muur, het einde van
de Israëlische bezetting van Palestina en gerechtigheid voor
de Palestijnen. De protesten waren een initiatief van 'Stop de Muur
Coalitie', waar onder andere het Nederlands Palestina Komitee toebehoort.
Naast
Nederlanders en leden van de Marokkaanse gemeenschap bestonden de
demonstranten uit juridische deskundigen en vertegenwoordigers van
de Palestijnse bevolking, vertegenwoordigers van dertien Israëlische
vredesorganisaties, een lid van de Israëlische Knesset en anti-zionistische
rabbijnen.
Maandagochtend
hielden pro-Israëlische demonstranten hún bijeenkomst
voor het Vredespaleis, in een speciaal daarvoor met dranghekken
afgezet gebied. Als souvenir uit Jeruzalem had men een wrak van
een Israëlische bus, restanten van een zelfmoordaanslag, over
laten vliegen en tentoon gesteld.
Het
meedragen van foto's van Israëlische slachtoffers van Palestijnse
terreuraanslagen leidde niet tot problemen. Burgemeester Deetman
van Den Haag had geprobeerd het meedragen van foto's te verbieden.
Hij was bang dat de plakkaten door de pro-Palestijnen als provocerend
zouden worden ervaren.
Duizenden
Palestijnen hebben maandag op de Westelijke Jordaanoever het werk
neergelegd. Daarmee vroegen ze aandacht voor de hoorzitting van
het Internationaal Gerechtshof. In de steden op de Westelijke Jordaanoever
begonnen om twaalf uur, de plaatselijke tijd waarop de zitting in
Den Haag aanving, betogingen.
In
Ramallah droegen de demonstranten spandoeken met zich mee waarop
zij de muur aanduidden als 'apartheidsmuur'. Vanuit de steden vlak
bij de muur, zoals Qalqilya en Tulkarem, trokken stoeten betogers
naar de muur. Israëlische militairen hebben in de omgeving
van het dorp Deir Ghsun traangasgranaten afgevuurd op Palestijnen
die protesteerden tegen de afscheidingsmuur.
Naar
boven |