Uit:
Ravage #13 van 10 oktober 2003
Lessen
uit Cancún
Het
verzet van boerenorganisaties uit het Zuiden tegen de WTO zet vraagtekens
bij het standpunt van de Nederlandse regering, dat er vanuit gaat
dat vrijhandel de belangen van boeren uit ontwikkelingslanden dient.
Heeft de regering de belangen van arme boeren beter doorgrond dan
de boeren zelf, of hebben de protesterende boeren het gelijk aan
hun kant?
Alle
retoriek over een 'ontwikkelingsronde' ten spijt, bestaat er vooral
in ontwikkelingslanden een grote weerstand tegen het maken van nieuwe
en verdergaande handelsafspraken binnen de Wereldhandelsorganisatie
(WTO). Terwijl de ontwikkelde landen de afgelopen tientallen jaren
zwaar in hebben gezet op vrijhandel, is er vrijwel niets gedaan
om de problemen op te lossen die daardoor zijn ontstaan.
Het
handelsbeleid heeft ertoe bijgedragen dat de kloof tussen arm en
rijk, tussen en binnen landen, gegroeid is en natuur en milieu in
veel gevallen opgeofferd zijn aan het realiseren van korte termijnwinsten.
Internationale afspraken op het gebied van milieu, sociale ontwikkeling
en werknemersrechten worden genegeerd binnen de WTO-regelgeving.
Patentwetgeving
De
handelsronde die onlangs in Cancún beëindigd is, is
er niet gekomen op initiatief van de ontwikkelingslanden. In veel
gevallen zijn deze landen de negatieve gevolgen van de vorige Uruguay-ronde
nog nauwelijks te boven.
Dat
geldt bijvoorbeeld voor het TRIPS-verdrag dat de 146 WTO-lidstaten
verplicht om patentwetgeving in te voeren of uit te breiden. De
allerarmste landen in Afrika en Midden-Amerika hadden meestal geen
patentwetgeving en werden door de akkoorden gedwongen hun schaarse
overheidsgelden in te zetten voor het maken van wetgeving waar zij
weinig of geen belang bij hebben.
Verder
kwamen de regeringen van deze landen er tot hun schrik achter dat
het importeren van goedkope merkloze AIDS-medicijnen in strijd was
met het TRIPS-verdrag. Door de wereldwijde verontwaardiging hierover
zagen westerse regeringen en farmaceutische bedrijven zich kort
geleden gedwongen om met een eerste voorzichtige concessie richting
ontwikkelingslanden te komen.
Ook
op het gebied van landbouw bestaat er een verschil in opvatting
tussen vertegenwoordigers van westerse en zuidelijke landen. Boeren
die deel uitmaken van de boerenbeweging Via Campesina - veelal boeren
uit zuidelijke landen maar ook een minderheid van boeren in Europa
- stellen dat de WTO vooral de belangen van de handelaren in landbouwproducten
dient, en niet die van de producenten. Die internationale handelaren
in landbouwproducten komen veelal uit rijke landen.
Multinationals
Dat
is dan ook de werkelijke reden waarom westerse landen, zoals Nederland,
zich vierkant achter het vrijhandelsstreven plaatsen. Multinationals
die in de handel en distributie van voedselproducten zitten, waaronder
de Nederlandse concerns Ahold en Unilever, hebben veel te winnen
bij een handelsakkoord. Zij krijgen toegang tot nieuwe afzetmarkten
en goedkope grondstoffen voor verwerkte producten zonder benadeeld
te worden door importtarieven en andere obstakels die de toegang
beperken of producten duurder maken.
Boeren
hebben echter veel te verliezen. Tachtig procent van de mensen in
ontwikkelingslanden zijn boer of voor het voortbestaan afhankelijk
van de landbouw. De specifieke vorm van vrijhandel zoals bepleit
binnen de WTO, biedt de vrijheid aan multinationale handelaren om
boeren wereldwijd tegen elkaar uit te spelen om de laagste prijzen
te bedingen. Lage prijzen voor hun producten dwingen boeren om hun
productie te verhogen. Het resultaat is uiteindelijk een kapitaal-
en technologie-intensieve landbouw.
Boeren
die deze ontwikkelingen niet kunnen bijbenen omdat ze niet de beschikking
hebben over kapitaal om te investeren, verliezen de concurrentieslag
met de 'grote jongens'. Deze weggeconcurreerde boeren en hun families
eindigen vaak in armoede in de krottenwijken die zo kenmerkend zijn
voor arme steden in ontwikkelingslanden. In die zin had de Zuid-Koreaanse
boer, die zichzelf in Cancún publiekelijk ombracht onder
het motto 'de WTO doodt boeren', gelijk.
Exportsteun
Er
is voldoende reden om te twijfelen aan de oprechtheid van westerse
onderhandelaars die pleiten voor handelsvrijheid. Het standpunt
van de rijke landen lijkt gebaseerd op het uitgangspunt: 'doe wat
wij zeggen, maar neem geen voorbeeld aan wat wij doen.' Sinds de
WTO-overeenkomst over landbouw van 1995 beloven rijke landen al
om hun marktbescherming en subsidiebeleid ten behoeve van boeren
af te bouwen. In de praktijk is daar niets van terechtgekomen.
Amerika,
een grote pleitbezorger van de vrije markt, heeft in de afgelopen
zes jaar de steun aan Amerikaanse boeren zelfs met 67 procent verhoogd.
Alleen naïeve mensen geloven dat de 40 miljard euro aan EU-landbouwsubsidies
voor ontwikkelingslanden niet handelsbelemmerend functioneren.
De
Nederlandse staatssecretaris van Economische Zaken, Van Gennip,
stelde kort voor haar vertrek naar Mexico dat zij er niet aan denkt
om de exportsteun aan Nederlandse handelaren in landbouwproducten
op te heffen. Juist deze vorm van ondersteuning van bedrijven is
een doorn in het oog van boeren in ontwikkelingslanden aangezien
dat het dumpen van goedkope landbouwproducten op hun markten stimuleert.
Meer
dan 70 procent van landen die kampen met ondervoeding van kinderen
zijn voedselexporterende landen. Dit voedsel wordt geëxporteerd
omdat de Europese en Amerikaanse consumenten in staat zijn er meer
voor te betalen dan lokale consumenten. De WTO presenteert een omgekeerde
wereld waarin bedrijven het recht hebben om voedsel te exporteren
vanuit landen waarin ondervoeding heerst naar landen die geteisterd
worden door vetzucht.
Behoefte
In
de internationale onderhandelingen over landbouw moet voedselvoorziening
en voedselzekerheid centraal staan, niet de vrijheid van handelaren
om hun bedrijfswinsten te vergroten. Ontwikkelingslanden kunnen
hulp gebruiken om hun landbouw en logistiek zo te organiseren dat
ze in de behoefte van hun hongerige land- en regiogenoten kunnen
voorzien.
De
prioriteit in de WTO-onderhandelingen is de onmiddellijke beëindiging
van alle overheidssteun die het dumpen van landbouwproducten op
de wereldmarkten mogelijk maakt. Daar vallen ook de Nederlandse
exportkredieten onder die mevrouw Van Gennip zo graag wil behouden.
Ontwikkelingslanden moeten het recht behouden om hun regionale markten
te ontwikkelen en in de voedselbehoefte van hun bevolking te voorzien.
De
Nederlandse regering zou zich moeten verzetten tegen pogingen vanuit
de rijke landen om de belangen van ontwikkelingslanden te ondermijnen.
Vrije handel in landbouwproducten is een ongepaste luxe zolang er
800 miljoen mensen met voedselschaarste kampen. Het commentaar van
minister Brinkhorst dat het mislukken van de WTO-top vooral ten
koste van ontwikkelingslanden gaat, doet denken aan de vos die zich
solidair verklaart met de kippen.
Harry
van Bommel
Fractiemedewerker
van de Socialistische Partij
Naar
boven
|