Ravagedigitaal 4 mei 2011ddPrint deze pagina | |||
|
In het debat over de aanhoudende crisis in medialand worden de werkelijke oorzaken hardnekkig over het hoofd gezien. De oplossing ligt niet in het rendabel maken en houden van de gevestigde media, maar in het opzetten van geëngageerde, non-profit media.
De eigenzinnige Arnon Grunberg gaf een jaar of zo geleden op de voorpagina van het tabloid de Volkskrant goede raad. Zij die de journalistiek een warm hart toedragen, zouden eens Manufacturing Consent (1988), de klassieke aanklacht tegen de commerciële media door Noam Chomsky en Edward Herman, moeten opslaan. Dat is een goed advies van Nederlands beste romanschrijver, maar waarschijnlijk aan dovemansoren gericht. De crisis waarin de nieuwsmedia verkeren wordt al jaren uit ten treuren besproken, maar de werkelijke oorzaken, die niettemin door Herman en Chomsky en vele anderen keer op keer zijn geïdentificeerd, blijven meestal onvermeld of onderbelicht. Totdat ingrijpende veranderingen zijn doorgevoerd in het Nederlandse medialandschap, dat wil zeggen, totdat we het controleren van de openbare macht niet meer toevertrouwen aan media die in eerste instantie private belangen moeten dienen om te overleven, blijft het propagandamodel van Herman en Chomsky een zeer heldere lens om te begrijpen waarom de media doen wat ze doen. Het nieuws wordt vervormd door deze vijf filters: de media-eigenaars, de adverteerders, de gevestigde bronnen waarvan ze afhankelijk zijn, de kritiek op de media vanuit meestal machtige hoek en de reactie van de media daarop, en door de heersende ideologie: het anticommunisme toen Manufacturing Consent voor het eerst uitkwam en tegenwoordig het marktdenken. Net mensen Een groot deel van de discussie over de media had de laatste jaren plaats naar aanleiding van het boek Het zijn net mensen van Joris Luyendijk. Hij verdient lof voor zijn toegankelijke boek, onder meer omdat hij ermee in is geslaagd de media zélf op de nieuwsagenda te zetten. Zijn analyse is niettemin oppervlakkig en raakt slechts aan de kern van het probleem van de hedendaagse media, hoewel dit in de verhitte discussies nauwelijks werd erkend. Luyendijks boek was meer een intelligente zoektocht naar het falen van de media dan een kant-en-klare, heldere analyse, geschreven met de nodige afstand. Scherpzinnig merkte hij op dat de journalistieke spelregels de journalist vaak belemmeren bij het uitvoeren van zijn taak, het nauwkeurig weergeven van de werkelijkheid. Het gaat hier met name om de eis dat journalisten 'objectief' moeten zijn. Ook klaagde hij over de ontoereikendheid van de taal en over het subjectieve element in de selectie die de journalist noodzakelijkerwijs toepast. Zijn oplossing, meer transparantie van de kant van de journalistiek, is niet verkeerd maar ontoereikend. Luyendijk faalde omdat hij een cruciale stap achterwege liet. Hij liet na om de oorzaken van de ideologie van de journalistieke spelregels te onderzoeken. Dat is vreemd, want daarmee negeerde hij een klassiek journalistiek adagium: follow the money, Joris! Het kan toch niet als een verrassing komen dat die spelregels, ten minste in de Verenigde Staten, voortkwamen uit een compromis tussen eigenaren en journalisten in het begin van de 20e eeuw, met als doel de publieke woede te sussen over de corrupte en bevooroordeelde (ten gunste van de heersende klasse) pers. In Nederland gingen de ontzuiling en de professionalisering van de journalistiek hand in hand. Het verband tussen een commercieel mediasysteem en ‘objectiviteit’ als de dominante journalistieke ideologie is niet onproblematisch, maar voor een goed begrip van de media is het cruciaal te begrijpen dat ‘objectiviteit’ in de eerste plaats de media-eigenaren en niet de journalisten in de hand speelt. Luyendijk erkende tussen neus en lippen door dat de commerciële aard van de media een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de berichtgeving. Hij verwarde echter de wensen van de adverteerders met de veronderstelde wensen van het publiek. Door Manufacturing Consent te lezen had hij een ander perspectief op deze kwestie kunnen krijgen. Geëngageerde pers Chomsky en Herman memoreren bijvoorbeeld aan de linkse Engelse krant de Daily Herald, die tot in de jaren '60 werd gelezen door miljoenen arbeiders. De krant bediende de wensen van een groot publiek, maar niet die van de adverteerders - en ging dus kopje onder. De ondergang van Het Vrije Volk in Nederland vertoont belangrijke gelijkenissen met die van de Daily Herald. Een recenter voorbeeld: Naomi Klein bewijst dat er een grote markt is voor geëngageerde journalistiek die vergaande veranderingen vereist in de structuur van de westerse samenlevingen. Er is geen anti-kapitalistische krant of tv-programma in Nederland, hoewel een peiling van de BBC in 2009 wees op wijdverbreide onvrede bij grote delen van de bevolkingen van vele landen, bijvoorbeeld in Frankrijk, over het huidige economische systeem. De media volgen de smaak van de bevolking alleen als die niet conflicteert met de belangen van adverteerders. Zoals de Amerikaanse mediageschiedkundige Robert W. McChesney aantoont in Our Unfree Press, was het belangrijkste bezwaar van mediacritici in de 20e eeuw, bijvoorbeeld van de socialist Upton Sinclair, altijd al dat commerciële media die private belangen dienen geen betrouwbare waakhond van de democratie zijn. Het is daarom onjuist om Manufacturing Consent af te doen als een idiosyncratisch werkje. De kritiek in het boek maakt deel uit van een rijke traditie; de kern van die kritiek is de afgelopen decennia door talloze academici en activisten is bevestigd. De oorzaak van de dalende krantenoplages moet dus vooral worden gezocht in het feit dat de media zich niet van hun taak kwijten. Ze maken geen nieuws (de onderzoeksjournalistiek is zo ongeveer dood, want te duur) maar schrijven op wat elites doen, vaak vanuit het perspectief van die elite. Ze leveren geen goed product af; ze controleren de elite niet, ze zijn de elite. Of ze leveren slechts plat vermaak en bederven zo de smaak van het publiek. In die zee van gebroken beloftes en van een samenleving die wordt gedomineerd door commercie, zinkt de zeldzame onthulling snel en onopgemerkt naar de bodem. Zondebokken De opkomst van nieuwe media en de veronderstelde desinteresse bij het publiek zijn de favoriete zondebokken voor de oplagedalingen van de kranten. Eerst nog wat meer over die tweede zondebok: 'Oude media' zoals kranten pogen krampachtig zichzelf aantrekkelijk te maken voor jongeren, bijvoorbeeld door een nieuwe lay-out, een ander formaat, 'verleuking' van de berichtgeving en allerlei andere ingrepen die of niet werken, of de uitholling van de serieuze journalistiek en haar taak, het kritisch volgen van de macht, in de hand werken. Het klopt dat de Nederlandse democratie op sterven na dood is en dat de burgers zich van de politiek hebben afgekeerd. Het klopt ook dat de media hier niet als enige schuldig aan zijn, en wellicht niet de hoofdschuldigen. Maar deze ontwikkelingen rechtvaardigen geenszins dat de media zich hier maar bij neerleggen en zo hun taak verkwanselen. Het probleem is dat een commerciële pers er beter in is mensen te geven wat ze 'willen' dan wat ze nodig hebben. Die krantjes moeten wel elke dag verkocht. De media zijn zeker medeschuldig aan de huidige apathische houding van het volk in deze 'toeschouwersdemocratie'. De vraag stimuleert niet alleen het aanbod, maar het aanbod ook de vraag. Hoe meer we van onze 'Idols' weten, des te meer we willen weten. Zolang de nieuwsmedia er vrede me hebben om dieper en dieper door de knieën te zakken om aan de veronderstelde smaak van het volk te voldoen, maken ze onderdeel uit van het probleem, niet van de oplossing. Het punt is dat media die rendabel moeten zijn hun principes noodgedwongen op de tweede plaats stellen. Jongeren zijn zo gewend aan de nieuwe media dat ze niet meer willen betalen voor hun nieuws waardoor de serieuze media in moeilijkheden zijn gekomen, zo luidt het refrein. De opkomst van nieuwe media heeft zeker impact gehad, maar het is onterecht om deze als de hoofdschuldige aan te wijzen van de mediacrisis. Het is niet uit te sluiten dat nieuwe experimenten door kranten met betaalwebsites succes opleveren. De Plasterkjournalist Het is zeker mogelijk dat we tieners nooit meer ervan weten te overtuigen om, gezeten achter de computer, de creditcard te voorschijn te laten toveren om toegang tot nieuws te krijgen. Oplossingen zoals Plasterkjournalisten (jonge journalisten die met overheidssubsidie voor een dagblad werken -red.) of een extra mediaheffing op voorwaarde dat burgers zelf kunnen bepalen naar welk nieuwsprogramma of krant hun geld gaat, dienen serieus genomen te worden en niet onmiddellijk worden afgedaan als ongewenste overheidsbemoeienis. Het moet mogelijk zijn, en het is van het hoogste belang, om met belastinggeld een werkelijk vrije journalistiek te scheppen en tegelijkertijd eventuele overheidsbemoeienis met de inhoud uit te sluiten. De oplossing zit niet in het rendabel maken van de gevestigde media (en hier haakt Grunberg helaas af), maar in het opzetten van geëngageerde, non-profit media. Veel journalisten geloven dat hun ethiek van objectiviteit hen beschermt tegen het beginnen van zotte kruistochten en dus hun 'neutraliteit' waarborgt. Hier zit wel iets in, maar wat niet begrepen wordt zijn de voordelen voor de gevestigde orde die deze professionele ideologie oplevert. De eisen van de 'objectiviteit' bezorgen de media bijvoorbeeld geheugenverlies en laat het initiatief aan gevestigde nieuwsbronnen. Een kwestie die niet wordt aangezwengeld door machtige en rijke bronnen, hoe belangrijk ook, blijft onderbelicht. Commerciële, ‘objectieve’ nieuwsmedia dienen vooral het belang van de gevestigde orde. Des te groter de nadruk op de bottom line, des te meer verworden de media tot de stenografen van de macht. Chomsky en Herman hamerden er al op in Manufacturing Consent. Dat de oorzaken van het falen van de media onderbelicht blijven in die media behoeft niet te verbazen - en is weer een bewijs van hun geldigheid.
-
- - - - - - - - - - -
-
- - - - - - - - - - -
WOLFY - May 27, 2011 - 11:44 am Maarten - May 05, 2011 - 12:00 pm .
|
|