AMSTERDAM,
20 JULI 09 - De meervoudige kamer van de rechtbank in Amsterdam heeft
maandag in een uitspraak beslist dat sociaal rechercheurs wel buurtonderzoek
mogen doen bij de opsporing van bijstandsfraude.
Het
buurtonderzoek mag worden ingezet als instrument bij de opsporing van
bijstandsfraude. Dat heeft de rechtbank Amsterdam op 20 juli jl. bepaald,
meldt het Juridisch
Dagblad. Het ging in de betreffende zaak om een verdachte die
werd beschuldigd van het plegen van bijstandsfraude, omdat hij zou hebben
verzwegen dat hij in werkelijkheid op een ander adres woonde dan het adres
dat hij bij de sociale dienst had opgegeven als zijn verblijfadres.
In
het voorbereidend onderzoek had een sociaal rechercheur van de gemeente
Amsterdam een zogenaamd buurtonderzoek uitgevoerd in de buurt van het
door de verdachte opgegeven adres en in de buurt van het adres waar de
verdachte mogelijk daadwerkelijk zou verblijven.
De
advocaat van de verdachte had aangevoerd dat dit buurtonderzoek onrechtmatig
zou zijn, nu daarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de privacy van
de verdachte, terwijl in de wet nergens een bepaling te vinden is die
de sociaal rechercheurs van de gemeente de bevoegdheid verleent om een
dergelijk buurtonderzoek uit te voeren. De advocaat had daarbij onder
meer verwezen naar een eerdere uitspraak
van de politierechter van 22 mei 2009, waarin is bepaald dat het buurtonderzoek
in strijd zou zijn met de wet.
De
rechtbank ziet dit anders. Uit de praktijk blijkt dat sociaal rechercheurs
bij een buurtonderzoek veelal niets anders doen dan mensen ondervragen
die wonen in de buurt van het door de verdachte bij de sociale dienst
opgegeven adres of een ander mogelijk verblijfadres dat uit het onderzoek
naar voren is gekomen. Dit doen zij om te onderzoeken of de verdachte
ook daadwerkelijk niet op het opgegeven adres woont.
Feitelijk
komt een buurtonderzoek dan ook neer op het horen van getuigen. En de
wet verleent sociaal rechercheurs wél de bevoegdheid om in het kader van
het opsporen van mogelijke bijstandsfraude getuigen te horen. Het is vaste
rechtspraak dat op basis van die algemene opsporingsbevoegdheid ook opsporingshandelingen
mogen worden verricht die slechts een beperkte inbreuk maken op de privacy
van de verdachte.
In
zoverre biedt de wet voldoende basis voor het verrichten van een buurtonderzoek,
aldus de rechtbank. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat dit anders kan
zijn indien blijkt dat het buurtonderzoek een meer dan beperkte inbreuk
heeft gemaakt op de privacy van de verdachte.
Het
kan bijvoorbeeld zo zijn indien daarmee een min of meer volledig beeld
van bepaalde aspecten van het privé-leven van verdachte is verkregen.
In dat geval vereist de Europese wetgeving dat er in de wet een specifieke
wettelijke basis is vastgelegd die het uitvoeren van een buurtonderzoek
mogelijk maakt.
Een
dergelijke specifieke wetsbepaling kan op dit moment niet in de Nederlandse
wetgeving worden gevonden. De rechtbank vond echter dat die laatste situatie
zich in de zaak van deze verdachte niet voordeed, nu niet was gebleken
dat het daarbij uitgevoerde buurtonderzoek zijn privacy in meer dan beperkte
mate had aangetast. De verdachte werd daarom veroordeeld tot het betalen
van een geldboete van 200 euro wegens het plegen van bijstandsfraude.