liefkozingen
wind deed de fijne stof van je rok
langs mijn knie strelen terwijl
onze meisjeslippen elkaar zochten
met
half geloken ogen waande ik
mij aan de oever van een zacht
kabbelend beekje
je
voet met haar beweeglijke
tenen drukte je teder tegen
mijn onderbeen
terwijl
de late zon achter de
horizon verdween bleven wij
achter met zijn tweeën
|