en
zo voort
ik
fiets op een dijk
aan weerszijden de zee
waarvan de golven hoorbaar
beide kanten de helling
aan slaan
zijwaarts
duwt mij de wind
de handen stevig aan het stuur
trap ik de pedalen
die niet vloeiend draaien
vanwege een knik ik druk zwaarder
door mijn voet en schiet dan
even in het luchtledige enzovoort
en
telkens waait mij een harde wind
de lange haren in het gezicht
waarop ik met een vlug gebaar
het haar weer oplicht en
plaats achter het oor
en ik fiets almaar rechtuit
rechtdoor en door tot ik
ben met mijn fiets niet meer dan
een vaag vlekje op uw netvlies
|