Ravage Digitaal 19 mei 2006 Print deze pagina
 

www.ravagedigitaal.org

Jezus in Veenhuizen

Peter Barton zat een veertig dagen durende straf uit in de half-open inrichting van de gevangenis in Veenhuizen. Voor de website van Ravage hield hij een dagboek bij. Vanwege een door directie opgelegd publicatieverbod heeft het vierde deel enige vertraging opgelopen. Inmiddels is hij weer op vrije voeten, en zal de komende dagen benutten om zijn laatste bevindingen aan het papier toe te vertrouwen.

- Week 4 -

Ik ben een avondmens. Het maakt niet uit hoe vroeg ik wakker word, doorgaans val ik 's avonds pas laat in slaap. Als ik vroeg naar bed ga, duurt het vaak lang voordat ik daadwerkelijk in slaap val. Als ik 's ochtends vroeg opsta, resulteert dat er doorgaans in dat ik de volgende ochtend nog veel moeilijker wakker word. En dat is vervelend, want door die herrieschoppers gisterochtend heb ik niet bepaald lekker geslapen. Met als resultaat dat ik de grootste moeite heb om vanmorgen wakker te worden, terwijl ik me op maandag wel vóór negen uur 's morgens moet melden om naar de bibliotheek te mogen.

Maar het is me ook vanmorgen weer gelukt. Als om half negen de bewaker de deur opent voor de ochtendtelling, schrik ik wakker en zet ik onmiddellijk mijn televisie aan. Twintig minuten later sta ik klaar om naar de bieb te gaan. Ik meld me aan om mee te mogen en ik krijg te horen dat we om half tien zullen worden opgeroepen En dus ga ik nog even terug naar mijn kamer. Om tien uur wordt mijn naam omgeroepen. Ik trek mijn schoenen aan en ga naar buiten, alwaar nog een paar gevangenen klaar staan om naar de bibliotheek geleid te worden. Pas twintig minuten later worden we ook daadwerkelijk naar de bieb gebracht.

Nadat de bibliothecaresse vorige week verteld had dat het ook mogelijk is om boeken uit andere gevangenisbibliotheken te lenen, klonk dat veelbelovend. Echter, vandaag weet ze mij te melden dat geen van de bajesbibliotheken in Veenhuizen boeken bezit van Hunter S. Thompson. Dit is voor mij dus een volstrekt nutteloos bibliotheekbezoek. Ik typ een stukje op de enige computer van deze bibliotheek om het bezoek toch enigszins nuttig te maken (op de gratis koffie na) en na een half uurtje worden we teruggebracht naar onze paviljoens.

Schoonmaken

Als we 's avonds worden ingesloten, komt de cipier nog even mijn kamer binnen wandelen. "Wanneer heb jij voor het laatst je kamer schoongemaakt?", wil hij weten.
Ik kijk hem even aan voordat ik hem hoofdschuddend antwoord dat ik nog nooit sinds mijn verblijf hier mijn kamer heb schoongemaakt.
"Ga je dat dan vanavond doen?", vraagt de cipier.
"Waarom?", vraag ik geïrriteerd.
"Omdat dat zo af en toe de bedoeling is."
"Ik doe het wel als ik naar huis ga", antwoord ik met mijn aandacht weer op het kopje oploskoffie dat ik aan het maken ben. De cipier grijnst. "Nee", zegt hij, "je doet het vanavond. Ik zet in mijn rapport dat het morgen gecontroleerd wordt."

De cipier verlaat mijn kamer weer. "Vervelende bemoeizuchtige schoonheidsnazi", mompel ik hem na als hij al lang en breed weg is. Ik kijk mijn kamer rond. Zo'n bende is het toch niet? In een hoek staat een volle prullenbak met een leeg plastic zakje ernaast. Tegen de muur een tafel die vol ligt met papierwerk, drie pakken vruchtenhagel, een open pak melk van vorige week (ik lust helemaal geen melk maar heb vorige week een paar scheuten gebruikt toen de koffiemelk op was) en een vol geprikt bord. Onder de tafel liggen nog wat papieren, een paar korrels vruchtenhagel en een beetje gemorste koffie. Naast de tafel ligt een zak met oud papier, twee lege enveloppen en een tube tandpasta. Mijn bed is niet opgemaakt (ik ga er 's avonds toch weer in). Onder mijn bed ligt een handdoek, naast mijn bed een nachtkastje met nog meer papieren, een bord met eten, twee boeken, een fles aanmaaklimonade, twee pakjes kaas, nog een tube tandpasta en wat fruit. Al met al best een netjes opgeruimde kamer. Bij mij thuis zou dit allemaal op de grond liggen.

Ik besluit er daarom verder ook geen aandacht meer aan te besteden en spendeer de rest van mijn avond voor de tv, totdat ik moe word. Ik ga slapen en word weer wakker. De drieëntwintigste dag.

T-shirt

Het is half elf als ik mijn bed uit kom om boodschappen te doen. Ik heb aardig wat besteld om de week door te komen: twee flessen aanmaaklimonade, twee pakken yoghurtdrank met frambozensmaak, een pak perzik-sinaasappelsap, vier pakjes kauwgom, een doos speculaasjes, een pak suiker en koffiemelk. Terug op mijn kamer drink ik één van de pakken yoghurtdrank meteen leeg. Vervelend dat ik niet gewoon even een pak kan halen wanneer ik daar zin in heb, zoals thuis.

Ik besluit het andere pak te bewaren voor morgen en neem nog een slok sap voordat ik mijn advocaat bel om hem te laten weten dat ik nog leef. Hij heeft weinig nieuws voor me, behalve dat hij op vakantie gaat. Ik wens hem een fijne vakantie toe en we hangen op. Op vakantie, hij wel hoor!

Die middag is het weer tijd voor bezoek dat kleding voor me heeft meegenomen. Wel zo fijn, ik loop nu al ruim drie weken met dezelfde kleren rond. Tussen de zojuist gebrachte kleding zitten nieuwe sokken (daar was ik nog wel het meest aan toe!) en een zwart t-shirt met de tekst 'not black, not white, just human'. Tussen de kleren zit nog een dichtbundel verstopt, maar die wordt door de bewaking onderschept. Aan mijn bezoek geef ik al mijn spullen mee die ik aan het begin van mijn verblijf moest inleveren, zoals mijn laptop, die ik in mijn cel toch niet mag gebruiken. Dat is dan alvast weg. Terug in mijn kamer trek ik het zwarte t-shirt meteen aan, net als een paar schone sokken. Ik voel me gelijk al een stuk beter en besluit buiten in de zon te gaan zitten.

Als ik 's avonds naar het nieuws kijk, wordt er uitgebreid aandacht besteed aan de demonstraties in verschillende Amerikaanse steden. Honderdduizenden Latino's demonstreren voor legalisatie van illegale immigranten. Wat een onzin. In plaats van te demonstreren tegen het feit dat ik niet in een land als de Verenigde Staten van Amerika mag wonen, zou ik eerder blij zijn dat ik er niet hóéf te wonen, en zou ik meteen vertrekken. Maar ja, zo ben ik...

Als 's avonds laat mijn fruitsap al op is, neem ik toch nog een paar slokken van mijn tweede pak yoghurtdrank die ik voor morgen zou bewaren. Zoals ik al had verwacht is er vandaag niemand komen controleren of ik mijn kamer wel heb opgeruimd. En maar goed ook, want dat heb ik niet. En dat ben ik ook niet van plan. Ik hou ervan als je aan mijn kamer kan zien dat er iemand woont. Ik kruip mijn onopgemaakte bed in. Het schijnt ook veel beter te zijn als je je bed niet opmaakt, dan kan je bed veel beter luchten. Ik ga slapen en word weer wakker. De vierëntwintigste dag.

Longfoto

Word wakker van de intercom die mijn naam omroept. Ik moet naar de tubercolosebus om een longfoto te laten maken. Dat werd eens tijd, bij mijn binnenkomst had de dokter gezegd dat ik die week daarop al een foto moest laten maken, maar hoewel de tbc-bus wekelijks langs komt, sta ik dus nu pas, in de vierde week, op de lijst.

De tbc-bus is een soort vrachtauto met in plaats van lading een kleine röntgenafdeling die sommigen misschien wel kennen uit het ziekenhuis. De foto's worden digitaal gemaakt, dus ze zijn direct klaar. Als ik binnenloop, zie ik op het scherm nog de longen van de jongen die voor mij aan de beurt was. De longfotograaf stelt zich netjes voor en vraagt of ik al eens eerder een longfoto heb laten maken. Dat heb ik niet. De man leidt me in een hokje waarvan de deur zich automatisch sluit. Ik voel me een beetje alsof ik in een magnetron wordt gestopt, vooral in de wetenschap dat er straks allerlei mysterieuze stralingen dwars door mij heen zullen gaan die blijkbaar zó ongevaarlijk zijn, dat de longfotograaf zich er niet aan wil blootstellen. Hij blijft veilig buiten en bestuurt het apparaat. Ik moet mijn adem inhouden als de foto wordt gemaakt. Het duurt maar heel eventjes, maar toch vind ik het niet fijn.

Zodra de foto is gemaakt, opent de magnetronschuifdeur zich weer en kan ik de foto komen bekijken. Ik zie mijn borstkas en mijn longen, alleen heb ik totaal geen verstand van wat ik te zien krijg. Ik vraag daarom aan de longfotograaf of er iets bijzonders te zien is, maar ook hij vertelt me dat hij daar niets over kan zeggen. "Maar als je binnen twee weken nog niets erover gehoord hebt, mag je er vanuit gaan dat het allemaal in orde is."

Het is vandaag weer verschrikkelijk warm. Ik besluit daarom buiten brieven te schrijven aan de mensen die mij post hebben gestuurd. Als ik daarmee klaar ben, speel ik nog een potje schaak met een gevangene, van wie ik verlies, voordat de dag voorbij is, we ons ranzige eten voorgeschoteld krijgen en naar onze cellen gestuurd worden. Aangezien ik een enorme hoofdpijn heb gekregen, besluit ik vroeg naar bed te gaan. Al om zeven uur val ik in slaap, maar ik word later die avond weer wakker. Hoofdpijn al stukken minder. Ik neem nog een douche voordat ik definitief naar bed ga. Ik ga slapen en word weer wakker. De vijfentwintigste dag.

Kapper

Ook deze ochtend word ik wakker van de intercom. Ik heb me opgegeven voor de kapper en die is vandaag aanwezig. Om negen uur 's ochtends. Dat had ik natuurlijk van tevoren kunnen voorspellen. Het zal wel onderdeel van je straf zijn, dat ze ervoor zorgen dat je je zo veel mogelijk stierlijk verveelt.

De "kapsalon" blijkt gewoon een kantoortje in paviljoen negen met een spiegel op het bureau. Blijkbaar is er iemand nog erger gemarteld dan ik: er ligt al haar op de grond en dus is er al iemand vóór mij geweest, voor negen uur! De kapper ziet er niet uit als een kapper. Met zijn lichaamsbouw had hij net zo goed cipier kunnen zijn (misschien zelfs wel beter dan de huidige cipiers). Het knippen is hem met de paplepel ingegoten. Hij werkt meestal als kapper in verschillende gevangenissen in heel Noord-Nederland, maar daarnaast ook in de kapperszaak van zijn familie in een dorp in de buurt. Maar de tijden zijn slecht en hij heeft justitie als klant hard nodig. Zijn dorp is te klein om enkel daarvan rond te kunnen komen.

Toch heeft hij het nog altijd beter dan de vroegere supermarkteigenaar in Veenhuizen, die hij nog gekend heeft. "Die had ook justitie als klant", vertelt hij. "Alle gevangenissen in Veenhuizen kopen bij hem in. Inmiddels is justitie overgestapt naar een goedkopere grootgrutter. Dat heeft de Veenhuizer supermarkt de kop gekost."

Na ongeveer twintig minuten is het knipwerk gedaan. Hoewel cipiers mij aanvankelijk hadden wijsgemaakt dat het knippen €5,- bedraagt, blijkt het nu gratis te zijn. Als ik hier niet zo zuinig moest zijn met mijn contante geld - even bijpinnen kan hier immers niet - had ik hem nog wel wat fooi gegeven. Hij mag er dan op het eerste gezicht niet uitzien als een kapper, hij knipt er niet minder om.

Ik blijk gisteravond door aardig wat heen geslapen te zijn. Een jongen van de benedenverdieping was helemaal door het lint gegaan. Door zijn claustrofobie was hij gaan hyperventileren. Hij vroeg via de intercom direct een ambulance te sturen. Toen die hem geweigerd werd, reageerde hij zó agressief, dat vijf agenten van de mobiele eenheid eraan te pas moesten komen om hem in bedwang te krijgen.

Een afdelingsgenoot van hem vertelt het me allemaal. "Normaal gesproken is hij altijd heel rustig en stil, weet je, en nou ineens dit. Maar ik heb er wel op toegezien dat die ME-ers hem niet te grazen hebben genomen. Hij zit nu in de isoleercel, volgens de bewakers voor z'n eigen veiligheid. Daar kan hij zichzelf niets aandoen." Een andere afdelingsgenoot bevestigt zijn verhaal. "Toen die ME-ers kwamen, moesten we op een gegeven moment allemaal onze cel in. Best spectaculair." Het zal ook weer eens niet. Gebeurt er eens iets interessants en dan moet ik er weer zonodig dwars doorheen slapen.

Vier mei. Dodenherdenking. Al ruim voor acht uur zit ik voor de televisie. Als om acht uur de twee minuten stilte begint, hoor ik dit zowel via de tv als via de intercom, die alle gevangenen oproept twee minuten stil te zijn. De doorgaans zo rumoerige gang sterft uit.

Later die avond ben ik nog net zo stil als tussen acht en twee over acht. Tja, waarom zou ik voor mezelf herrie maken? Of zou ik gesprekken moeten beginnen met de muur? Vier mei. Nog precies veertien dagen te gaan. Eergisteren had ik nog op laten zoeken hoe hoog het bedrag is dat nog open staat. Nog een ruime €550,-, dat schiet al aardig op. Met de optimistische gedachte dat ik er bijna ben, ga ik slapen en word weer wakker. De zesëntwintigste dag.

Bevrijdingsdag 

Opnieuw een reden die door het personeel met beide handen wordt aangegrepen om mij te pesten door het middageten al om twaalf uur 's middags te verdelen. Je kan hier ook nooit eens lekker uitslapen. Het lijkt wel alsof ik hier voor straf zit. Een voordeeltje is wel dat het lekker weer is buiten. Nadat ik mijn dagelijkse telefoontje heb gepleegd naar een vriend van mij - ik heb met hem de afspraak dat ik hem dagelijks bel, als ik niet bel is er iets mis - kook ik een eitje voor het ontbijt en ga ik lekker buiten zitten op het grasveld. De eierschalen wurm ik door het hek heen naar buiten Aan de andere kant van het terrein hoor ik geschreeuw.
"Hey! Hey Ronald!"
Het komt uit de luchtplaats van het paviljoen met de isoleercellen.
"Hey Jacob!"
Het antwoord komt van de andere kant van het hek dat onze afdeling afsluit van de half-open inrichting.

De omheining van de isoleerluchtplaats bestaat uit een aantal platen van ongeveer twee meter hoog met daarboven een soort hek van nog eens een meter. Ook het "dak" van de isoleerluchtplaats is gemaakt van dit soort hekwerk. Jacob, een jongen van rond de 23 jaar, flinke gouden oorbellen in en kort, blond stekeltjeshaar, heeft zich opgetrokken aan dit hek en kan nu niet alleen boven de omheiningsplaten uit kijken, maar ook over het hek naar de half-open inrichting, waar hij klaarblijkelijk verbleef voordat hij de isoleercel in moest. In de luchtplaats naast Jacob trekt een tweede persoon, van ongeveer dezelfde leeftijd maar met een kale kop en een onduidelijke tatoeage in zijn nek, zich op.
"Hey Ronald!", roept ook hij.
"Hey Henk!", roept Ronald terug. "Wat doe jij daar nou?"
"Ik word binnenkort overgeplaatst, ik ga naar de gevangenis. Ik stuur je nog wel een kaartje om je te laten weten waar ik zit."
"Dan moet je wel opschieten, ik word binnenkort vrijgelaten", roept Ronald, waarmee hij duidelijk de jaloezie van Henk en Jacob wekt.
"Ik moet twee weken in de iso blijven", roept Jacob, "want er was THC in mijn urine gevonden en toen ze mijn kamer doorzochten vonden ze 5 gram hasj en een SIM-kaart."
"Hoeveel?"
"5 gram."
"Jezus, dat is toch ook niet veel? Buiten word je daar nog niet eens voor aangehouden!"
"Owja", onderbreekt Henk het gesprek, "er ligt nog wat hasj onder mijn nachtkastje. Dat mag je wel hebben."
Het lijkt mij niet het verstandigste plan om dat zomaar over het hele terrein rond te bazuinen, maar ja, dat moeten ze zelf weten natuurlijk.

Die avond heb ik vanzelfsprekend de keuze uit vele films over de Tweede Wereldoorlog. Allemaal even onrealistisch. Ik kijk er anderhalf voordat ik de tv uitzet en de radio aan doe. Ik spoel mijn kopje om en snijd een sinaasappel doormidden om hem vervolgens flink uit te knijpen boven mijn kopje. Het levert me een half glas sinaasappelsap op. Vitamine C, dat kan ik wel gebruiken. Ik heb de laatste tijd aardig wat last van hoofdpijn, en ik kan toch niet de rest van mijn verblijf aan de asperines gaan... Ik ga slapen en word weer wakker. De zevenëntwintigste dag.

Jezusgewaad

Om kwart voor twaalf word ik, zoals gewoonlijk in het weekend, weer gewekt met de mededeling dat het eten bijna geserveerd wordt. Enkele seconden lang overweeg ik serieus het eten vandaag over te slaan. Het menu is al een week lang rijst met ranzige saus die weliswaar er dagelijks anders uitziet, maar toch elke keer even smakeloos - om nog net niet te zeggen: ranzig - is. Aangezien kale rijst na twee dagen me al de strot uit kwam, heb ik nu al drie dagen achter elkaar een vol bord eten linea recta de prullenbak in gemieterd.

Toch besluit ik ook vandaag maar weer netjes eten af te halen. Je weet maar nooit, je zal net zien dat er juist vandaag pasta wordt geserveerd ofzo. Ik heb het mis. Op het menu vandaag staat rijst met een smakeloos prutje. Als ik religieus zou zijn geweest, was dit het moment om te bidden voor een kok die alleen maar lekker kan koken, in plaats van de huidige kok.

Ik pleeg mijn dagelijkse telefoontje om te laten weten dat ik nog besta. Als ik daarmee klaar ben wil ik de deur van de telefooncel open doen, maar dat proberende blijk ik ineens de deurklink in mijn hand te hebben. De pin die door de deur heen steekt blijkt afgebroken. Gelukkig steekt hij nog wel een eindje uit de deur. Daarmee kan ik de deur alsnog open krijgen.

Voor volgende week is er regen voorspeld, dus moet ik zonnen nu het nog kan. Al helemaal als ik wil dat ik er niet uit blijf zien als een éénpersoons-multiculturele samenleving. Mijn nek is vuurrood, mijn armen bruinen al mooi maar mijn buik is spierwit. Vervelend dat ik hier geen zonnebrandolie kan kopen, nu moet ik rare capriolen uithalen om mijn nek uit de zon te houden en mijn buik juist vol in het zonlicht.

Aan het eind van de middag krijg ik zin in een tosti. Om het tosti-apparaat te kunnen gebruiken, moet je jouw identificatiepasje inleveren bij een cipier. Je krijgt het tosti-ijzer dan mee en die moet je vóór de avondinsluiting weer inleveren. Maar als ik mijn tosti op heb, besluit ik het tosti-ijzer op mijn kamer te houden. Zo kan ik die avond nog een eitje bakken. Maar helaas, als we een kwartier later worden ingesloten, komt een cipier bij me langs met mijn pasje in zijn hand. Het tosti-ijzer moet ik inleveren.

Die avond besluit ik al mijn vieze kleren in de was te gooien. Ik maak een emmertje heet water met zeep en trek al mijn kleren uit om in het sopwater te gooien. Als vervangende kledij sla ik het extra dekbedovertrek dat ik ooit eens "per ongeluk" kreeg bij mijn wekelijks verstrekte linnenpakket, als een jezusgewaad om me heen. Qua afmeting past het me precies, en hoewel ik er niet charmanter door word, bevalt het me uitstekend. Misschien zou ik dit ding mee moeten nemen naar huis.

's Avonds laat, na het kijken van de film Het Schnitzelparadijs, haal ik mijn onderbroek uit het waswater. De rest laat ik lekker in het sopje, maar als morgen iedereen wakker is, wil ik toch op z'n minst mijn onderbroek aan kunnen trekken. Die kan nu vannacht lekker drogen. Ik neem een slok van mijn oploskoffie, maar die is inmiddels koud. Televisie op een muziekkanaal. Een slok aanmaaklimonade om de smaak van de koude koffie weg te werken. Ik realiseer me dat ik al bijna een maand geen alcohol heb gehad. En ik mis het wel behoorlijk. Niet dat ik zo'n alcoholist ben, maar op z'n tijd hou ik wel van een glaasje. Maar helaas, op het moment moet ik het doen met oploskoffie en aanmaaklimonade. Uit verveling besluit ik maar naar bed te gaan. Ik ga slapen en word weer wakker. De achtëntwintigste dag.

Vies prutje

Kwart voor twaalf. Ik sta op en was mijn bord af. Ik trek de enige schone broek aan die ik nog heb en haal het eten van vandaag af. Rijst met een vies prutje. Ik ben zo te merken niet de enige die ontevreden is over het eten. "Het is hier net McDonald's", zegt een medegevangene. "Alles smaakt hetzelfde." Hij krijgt gelijk van een cipier, die zijn eten in de prullenbak gooit.

Voor mij is er echter wel een verschil met de voorgaande dagen. Eén van de cipiers meldt mij namelijk dat er vandaag geen vegetarisch eten is gebracht. Dat is dus kale rijst vandaag, die ik na drie happen in de prullenbak deponeer.

Ik kook een eitje in de waterkoker (dat scheelt me weer een pan afwassen) en ga op het grasveld zitten om het op te eten. Ik kijk langs het hek naar boven. Daar zie ik dat enkele draadjes van het schrikdraad nog altijd los hangen van vorige week, toen er een bal tussen terecht kwam. Ik vraag me af hoeveel stroom er op dat schrikdraad zou staan. Volgens een cipier die ik een paar weken geleden hiernaar vroeg staat er "veel volt en weinig watt" op. Dat zegt natuurlijk niet zoveel; wat veel is en wat weinig, is maar relatief. Het kan in elk geval nooit zo veel zijn dat het dodelijk is. Dan zouden er vroeg of laat slachtoffers vallen.

Zou het mogelijk zijn om gewoon met een plastic zak over je hand die draden aan gort te trekken? Stevig zijn ze niet, dat is wel gebleken. Het enige obstakel dat je moet zien te overbruggen is het twee meter hoge bedspiraal dat boven het twee meter hoge hekwerk zit. Voor de bewegingsdetectors hoef je niet op te passen; er wordt zo vaak tegen het hek aan gezeten of een bal tegenaan geschopt, en ook als de wind flink waait gaat het hek behoorlijk heen-en-weer, dus volgens mij gaat die bewegingsmelder toch wel continu af en letten ze er niet meer op. Ik hoop zelfs voor ze dat ze in dergelijke gevallen dat ding uit kunnen zetten, want anders zouden ze toch knettergek worden van dat onding?

Als ik om vijf over zes bij mijn kamer kom, is de dienstdoende cipier nog net niet klaar met de avondtelling, maar nu ik op het allerlaatste moment binnen kom wandelen, vindt hij wel dat hij weer opnieuw moet beginnen met tellen. "Owja", gooit hij er nog even achteraan, "er was toch nog gewoon vegetarisch eten vanmiddag. Je had gewoon even onderop moeten kijken."

Hallo? Ik had nog even onderop moeten kijken? Nog even afgezien van het feit dat ik daar helemaal niet met mijn vingers aan mag komen, zei deze cipier me meteen al dat er geen vegetarisch eten was. Moet ik dan zijn werk gaan controleren? Wat is dan het volgende, dat ik dan ook zelf erop moet gaan letten dat ik niet ontsnap?

Als ik aan het eind van de avond klaar ben met tv kijken, ga ik nog even douchen. Eigenlijk mag dat niet, want het is al elf uur geweest. Het is om precies te zijn kwart over twee. Het douchen na elf uur zou niet zo'n probleem zijn, ware het niet dat de douche een ongelooflijk jammerend keihard piepgeluid produceert wanneer je hem gebruikt. Maar omdat ik niet de indruk krijg dat er al iemand slaapt acht ik het veilig om nog even een douche te nemen.

Na het douchen loop ik naar mijn kamer met mijn jezusgewaad om me heen gedrapeerd, om meteen mijn bed in te duiken en me te realiseren dat de vierde week erop zit. Nog anderhalve week te gaan. Nog maar elf dagen. Op tv kabbelt muziek van Jem voorbij. Ik bedenk me wat ik over anderhalve week allemaal zal doen. Op vakantie, dat in elk geval, maar waarheen? Voor ik me dat kan bedenken, val ik al in slaap en word weer wakker. De negenëntwintigste dag.

Lees ook deel 1 , deel 2 en deel 3 van Peter's dagboek
vanuit PI Veenhuizen.

Naar boven