De
spagaat van Pronk
Een
van de meest opvallende aspecten van Willen en wetens is dat Jan Pronk
nauwelijks moeite doet om zijn eigen beleid in het verleden te rechtvaardigen.
Zo legt hij nergens een duidelijk verband tussen ontwikkelingshulp en
de mondialisering waar hij allerlei bezwaren tegen aanvoert. De bundel
'Gezichten van globalisering' biedt hierop een welkome aanvulling.
tekst
Theo Ruyter
'Ik
betrap mezelf erop steeds minder geloof te hechten aan de beweringen
van degenen die politieke beslissingen nemen.' Aldus Jan Pronk, speciaal
vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties
in Soedan, in een van de stukken van zijn nieuwe bundel 'Willens en
wetens; gedachten over globalisering en politiek'. Hij vraagt zich dan
ook in een adem af, hoe groot het verlies aan vertrouwen wel niet moet
zijn bij 'burgers die over minder kennis van binnenuit beschikken'.
Het
is een detail, maar toch in mijn ogen typerend voor een politicus die
altijd en ook openlijk geworsteld heeft met de hebbelijkheden van zijn
eigen soort. Hij maakte meer dan dertig jaar deel uit van de Nederlandse
politieke elite, maar heeft telkens weer geprobeerd n als intellectueel,
burger of gewoon weldenkend mens n daarvan afstand te nemen en
in de spiegel te kijken. Een houding die hem in de subcultuur van het
Binnenhof vaak niet in dank is afgenomen.
Soedan
De
bundel bevat, afgezien van de inleiding uit Khartoum (maart 2005), stuk
voor stuk eerder uitgesproken redes en her en der gepubliceerde artikelen.
Het enige nieuws is dan ook een typering van het politieke systeem in
Soedan, die er overigens niet om liegt maar die wel meteen de (onbeantwoorde)
vraag oproept hoe Pronk zelf zich in het verleden heeft opgesteld. (Nederland
onderhoudt al heel wat jaren een 'ontwikkelingsrelatie' met dat land.)
Omdat
de twaalf stukken niet chronologisch gerangschikt zijn en ze verschillende
doelen hebben gediend, is het geheel nogal wisselend van kwaliteit.
Van de langere stukken springt een lezing onder de titel 'Leiderschap
na 11 september' er duidelijk uit. De auteur heeft die precies een jaar
na de aanval op het machtscentrum van de wereld gepresenteerd in Den
Haag. Stijl en taalgebruik zijn aanmerkelijk beter dan eerdere, uit
het Engels vertaalde, stukken en kennelijk bood dit thema de auteur
een geschikte kapstok om een aantal van zijn ideeën met elkaar
in verband te brengen.
Zoals
het internationaal leiderschap, dat zich in de voorafgaande jaren had
beperkt tot 'het faciliteren van de wereldmarkt'. Het feit dat de armen
in de wereld door de nieuwe wereldwijde middenklasse kunnen worden gemist
als kiespijn en op afstand worden gehouden, omdat ze niet passen in
'het westerse rendementsdenken'. En de oorlog tegen het terrorisme,
die nooit definitief kan worden gewonnen zolang het Westen zich arrogant
blijft opstellen tegenover de rest van de wereld en blijft steken in
'zelfverheffing en verkettering'.
Dat
alles brengt hij tenslotte samen in de keuze tussen twee paradigma's:
dat van de veiligheid, een paradigma dat 'de ander' uitsluit en dat
van de duurzaamheid, als een paradigma dat inzet op wederzijds vertrouwen
en samenwerking.
Aftreden
Twee
andere, kortere, stukken die er in mijn ogen uit springen zijn 'De leugen
regeert' en 'De harde cijfers en hun waarden. Wordt vervolgd'. Beide
dateren van het afgelopen jaar. In het eerste, waar de in het begin
geciteerde zin uit voortkomt, poneert hij de stelling dat onwaarheid
spreken een politieke doodzonde is en noemt hij de beslissing het Irak
van Saddam Hoessein binnen te vallen een grote fout, geen vergissing
maar opzet. De enige remedie in zo'n geval is volgens hem schoon schip
maken, aftreden dus. En dan te bedenken dat een televisieverslaggever
het 'de eerste fout' van minister Bot noemde, toen die in het begin
van deze maand een heel klein beetje spijt had betuigd over de bezetting
van Irak.
In
het tweede stuk stelt Pronk de vraag of de Vreemdelingenwet, zoals die
door de huidige Nederlandse regering in de praktijk wordt toegepast,
in overeenstemming is met onze eigen Grondwet (art.1) en door Nederland
geratificeerde internationale verdragen. Dat is Pronk ten voeten uit:
in twaalf punten maakt hij korte metten met die praktijk en hij eindigt
met een onverhulde oproep tot verzet.
Het
meest ongeloofwaardig vind ik de auteur in zijn inaugurele rede als
buitengewoon hoogleraar op het Institute of Social Studies (ISS) in
Den Haag, die hij uitsprak op 11 december 2003, en in de eerder dat
jaar uitgesproken rede 'Paarse passie'. De toespraak op het ISS ging
vooral over de 'millenniumontwikkelingsdoelen', in 2000 op een top van
de Verenigde Naties (VN) geproclameerd als een perspectief op de middellange
termijn (2015) voor de delen van de wereldbevolking die nu tussen de
wal en het schip vallen. Juist omdat de auteur laat blijken zich bewust
te zijn van de talloze loze afspraken van de VN in het verleden, is
het verwonderlijk dat hij nu opeens gewaagt van 'een reële kans
om eindelijk waar te maken wat reeds lang geleden werd beloofd'. Dit
bevreemdt des te meer, omdat hij elders in de bundel de toonaangevende
politici van de laatste tijd gebrek aan leiderschap verwijt en beschuldigt
van leugens.
Misschien
is dit kenmerkend voor de spagaat waarin Pronk zich van tijd tot tijd
gewrongen heeft om tegenstrijdige belangen met elkaar te verenigen of
persoonlijke rolconflicten op te lossen. In dit geval moet wensdenken
de overhand hebben gehad, omdat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen
de Verenigde Naties als symbool van de wereldgemeenschap voor het hoofd
te stoten.
Paars
beleid
Pronk
zou overigens Pronk niet zijn, als hij niet een paar slagen om de arm
had gehouden n hij heeft het over 'zorgen' n omtrent de haalbaarheid
van de doelen. Iets soortgelijks doet hij ook in de rede over het paarse
beleid. Hoewel hij toegeeft dat hij van harte heeft ingestemd met het
experiment van een regering zonder het CDA, kan hij het niet laten erop
te wijzen dat hij al in 1995 had gewaarschuwd voor een viertal risico's
dat aan dit nieuwe type coalitie kleefde.
Een
van de meest opvallende aspecten van de bundel als geheel is dat de
auteur nauwelijks moeite doet om zijn eigen beleid in het verleden,
als minister en als Kamerlid, te rechtvaardigen. Dit valt des te meer
op, omdat hij al in de inleiding pleit voor een politiek die 'zich kwetsbaar
opstelt' en voor 'de bereidheid van gemaakte fouten te leren en het
beleid bij te stellen'.
Zo
legt hij nergens een duidelijk verband tussen ontwikkelingshulp en de
mondialisering waar hij allerlei bezwaren tegen aanvoert. In een apart
stuk ondersteunt hij prins Claus in diens kritiek op de ontwikkelingshulp,
voor zover die voorbijgaat aan het besef dat mensen zichzelf moeten
kunnen ontwikkelen en eerbied en vertrouwen in de eigen cultuur en tradities
daarbij onontbeerlijk zijn. Maar hij laat niet zien wat hij daar in
de praktijk mee heeft gedaan.
Het
enige stuk waarin Pronk systematisch terugblikt op zijn eigen beleid
is 'De autonomie van Suriname', de tekst van de Multatuli lezing van
2002. Daarin verdedigt hij zich expliciet tegen criticasters die Nederland
bijvoorbeeld verwijten dat het zich van Suriname heeft willen ontdoen
en dus de onafhankelijkheid heeft opgedrongen.
Ook
geeft hij daarin toe dat in het geval van Suriname ten aanzien van de
omvang van de hulp een 'kritische grens' is overschreden. Het is te
hopen dat Jan Pronk deze analyse nog eens uitbreidt tot andere landen
waarmee hij in het verleden veel te maken heeft gehad, in plaats van
klakkeloos te roepen dat 'de ontwikkelingshulp aanzienlijk verhoogd
moet worden' (p.143).
Mondialisering
'Gezichten
van globalisering', een recente bundeling van elf vraaggesprekken over
aspecten van ontwikkeling en mondialisering, biedt een welkome aanvulling
op de bundel van Pronk. De meeste gesprekspartners zijn namelijk ofwel
gespecialiseerd in een bepaald land of in een bepaald thema en dat levert
in ieder geval een goed beeld van wat de door Pronk in algemene zin
gelaakte mondialisering betekent voor specifieke groepen mensen.
Het
boek is enigszins onevenwichtig samengesteld, voor zover de meeste deskundigen
(8) afkomstig zijn uit Nederland en België en een academische of
bestuurlijke achtergrond hebben. Slechts drie zijn afkomstig uit het
Zuiden en dat zijn bovendien zo genoemde ervaringsdeskundigen: Vineeta
Hoon, contactpersoon in India voor de (Nederlandse) stichting UNO-inkomen,
Luzia Soares de Oliveira die een basisbeweging in het Noordoosten van
Brazilië vertegenwoordigt en de (eveneens Braziliaanse) vakbondsleider
Paul Damasceno.
Het
was overigens een goed idee van de samenstellers tenminste de Belgen
Dirk Barrez (journalist) en Thierry Verhelst (universitair docent) in
hun selectie op te nemen, want gezien de Nederlandse achterstand in
het internationaal debat over mondialisering kunnen we hier nog heel
wat hebben aan de ervaringen en inzichten van onze taalgenoten over
de grens. Het gesprek met Verhelst heeft al ruim vijf jaar geleden plaatsgevonden,
maar zijn ideeën over culturele verschillen en culturele solidariteit
zijn in het tijdperk-Verdonk geen overbodige luxe.
Onder
de Nederlanders bevinden zich uiteenlopende figuren als Nico Roozen,
die aan de wieg stond van Max Havelaar als handelsmerk, en Bas Wielenga
die al langer dan dertig jaar in India woont en dus wel een boekje open
kan doen over het ontwikkelingsproces in dat land. Jan Breman, ook een
India-specialist, sluit nauw aan op Wielenga en heeft bovendien een
uitgesproken mening over ontwikkeling in ons deel van de wereld.
Eric
Goewie heeft als plantenziekte deskundige de persoonlijke ontwikkeling
doorgemaakt van directeur op een ministerie in Den Haag naar activist
met als motto 'produceren daar waar de monden zijn' en Rutger Claassen
laat, als filosoof, een heel eigen geluid horen over verschijnselen
waar andersglobalisten tegenwoordig de mond van vol hebben.
Teleurstellend
is het interview tenslotte met Sylvia Borren, directeur bij de Novib.
Het is misschien enigszins gedateerd (april 2004), maar ik heb geen
aanwijzingen dat zij in de tussentijd van gedachten veranderd is. De
verontwaardiging over allerlei misverstanden in de wereld druipt van
de pagina's ('onvoorstelbaar', 'schandelijk', 'ongelofelijk', 'echt
verschrikkelijk').
Maar
als Borren verwijst naar de 850 partnerorganisaties van haar organisatie
die in het Zuiden aan 'directe armoedebestrijding' doen en de campagnes
van haar organisatie opsomt als wenkend perspectief, zie ik alleen nog
maar een zelfingenomen kapitaalkrachtige donororganisatie voor me. Alsof
ze daar aan de Mauritskade in Den Haag nog steeds niet door hebben dat
ze tenminste ook, en misschien wel vooral zelf deel uitmaken van het
probleem?
Gezichten
van globalisering, John Habets & Henk Gloudemans (red.), Uitgeverij
Jan Van Arkel, 2005; ISBN 90 6224 460 2
Jan
Pronk, Willens en wetens, Gedachten over globalisering en politiek,
Uitgeverij Bert Bakker, 2005; ISBN 90 351 2877 X