Ravage #13, 14 oktober 2005 m

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ravage   ● Archief    ● Overzicht 2005    ● Overzicht #13


De spagaat van Pronk

Een van de meest opvallende aspecten van Willen en wetens is dat Jan Pronk nauwelijks moeite doet om zijn eigen beleid in het verleden te rechtvaardigen. Zo legt hij nergens een duidelijk verband tussen ontwikkelingshulp en de mondialisering waar hij allerlei bezwaren tegen aanvoert. De bundel 'Gezichten van globalisering' biedt hierop een welkome aanvulling.

tekst Theo Ruyter

'Ik betrap mezelf erop steeds minder geloof te hechten aan de beweringen van degenen die politieke beslissingen nemen.' Aldus Jan Pronk, speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in Soedan, in een van de stukken van zijn nieuwe bundel 'Willens en wetens; gedachten over globalisering en politiek'. Hij vraagt zich dan ook in een adem af, hoe groot het verlies aan vertrouwen wel niet moet zijn bij 'burgers die over minder kennis van binnenuit beschikken'.

Het is een detail, maar toch in mijn ogen typerend voor een politicus die altijd en ook openlijk geworsteld heeft met de hebbelijkheden van zijn eigen soort. Hij maakte meer dan dertig jaar deel uit van de Nederlandse politieke elite, maar heeft telkens weer geprobeerd n als intellectueel, burger of gewoon weldenkend mens n daarvan afstand te nemen en in de spiegel te kijken. Een houding die hem in de subcultuur van het Binnenhof vaak niet in dank is afgenomen.

Soedan

De bundel bevat, afgezien van de inleiding uit Khartoum (maart 2005), stuk voor stuk eerder uitgesproken redes en her en der gepubliceerde artikelen. Het enige nieuws is dan ook een typering van het politieke systeem in Soedan, die er overigens niet om liegt maar die wel meteen de (onbeantwoorde) vraag oproept hoe Pronk zelf zich in het verleden heeft opgesteld. (Nederland onderhoudt al heel wat jaren een 'ontwikkelingsrelatie' met dat land.)

Omdat de twaalf stukken niet chronologisch gerangschikt zijn en ze verschillende doelen hebben gediend, is het geheel nogal wisselend van kwaliteit. Van de langere stukken springt een lezing onder de titel 'Leiderschap na 11 september' er duidelijk uit. De auteur heeft die precies een jaar na de aanval op het machtscentrum van de wereld gepresenteerd in Den Haag. Stijl en taalgebruik zijn aanmerkelijk beter dan eerdere, uit het Engels vertaalde, stukken en kennelijk bood dit thema de auteur een geschikte kapstok om een aantal van zijn ideeën met elkaar in verband te brengen.

Zoals het internationaal leiderschap, dat zich in de voorafgaande jaren had beperkt tot 'het faciliteren van de wereldmarkt'. Het feit dat de armen in de wereld door de nieuwe wereldwijde middenklasse kunnen worden gemist als kiespijn en op afstand worden gehouden, omdat ze niet passen in 'het westerse rendementsdenken'. En de oorlog tegen het terrorisme, die nooit definitief kan worden gewonnen zolang het Westen zich arrogant blijft opstellen tegenover de rest van de wereld en blijft steken in 'zelfverheffing en verkettering'.

Dat alles brengt hij tenslotte samen in de keuze tussen twee paradigma's: dat van de veiligheid, een paradigma dat 'de ander' uitsluit en dat van de duurzaamheid, als een paradigma dat inzet op wederzijds vertrouwen en samenwerking.

Aftreden

Twee andere, kortere, stukken die er in mijn ogen uit springen zijn 'De leugen regeert' en 'De harde cijfers en hun waarden. Wordt vervolgd'. Beide dateren van het afgelopen jaar. In het eerste, waar de in het begin geciteerde zin uit voortkomt, poneert hij de stelling dat onwaarheid spreken een politieke doodzonde is en noemt hij de beslissing het Irak van Saddam Hoessein binnen te vallen een grote fout, geen vergissing maar opzet. De enige remedie in zo'n geval is volgens hem schoon schip maken, aftreden dus. En dan te bedenken dat een televisieverslaggever het 'de eerste fout' van minister Bot noemde, toen die in het begin van deze maand een heel klein beetje spijt had betuigd over de bezetting van Irak.

In het tweede stuk stelt Pronk de vraag of de Vreemdelingenwet, zoals die door de huidige Nederlandse regering in de praktijk wordt toegepast, in overeenstemming is met onze eigen Grondwet (art.1) en door Nederland geratificeerde internationale verdragen. Dat is Pronk ten voeten uit: in twaalf punten maakt hij korte metten met die praktijk en hij eindigt met een onverhulde oproep tot verzet.

Het meest ongeloofwaardig vind ik de auteur in zijn inaugurele rede als buitengewoon hoogleraar op het Institute of Social Studies (ISS) in Den Haag, die hij uitsprak op 11 december 2003, en in de eerder dat jaar uitgesproken rede 'Paarse passie'. De toespraak op het ISS ging vooral over de 'millenniumontwikkelingsdoelen', in 2000 op een top van de Verenigde Naties (VN) geproclameerd als een perspectief op de middellange termijn (2015) voor de delen van de wereldbevolking die nu tussen de wal en het schip vallen. Juist omdat de auteur laat blijken zich bewust te zijn van de talloze loze afspraken van de VN in het verleden, is het verwonderlijk dat hij nu opeens gewaagt van 'een reële kans om eindelijk waar te maken wat reeds lang geleden werd beloofd'. Dit bevreemdt des te meer, omdat hij elders in de bundel de toonaangevende politici van de laatste tijd gebrek aan leiderschap verwijt en beschuldigt van leugens.

Misschien is dit kenmerkend voor de spagaat waarin Pronk zich van tijd tot tijd gewrongen heeft om tegenstrijdige belangen met elkaar te verenigen of persoonlijke rolconflicten op te lossen. In dit geval moet wensdenken de overhand hebben gehad, omdat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen de Verenigde Naties als symbool van de wereldgemeenschap voor het hoofd te stoten.

Paars beleid

Pronk zou overigens Pronk niet zijn, als hij niet een paar slagen om de arm had gehouden n hij heeft het over 'zorgen' n omtrent de haalbaarheid van de doelen. Iets soortgelijks doet hij ook in de rede over het paarse beleid. Hoewel hij toegeeft dat hij van harte heeft ingestemd met het experiment van een regering zonder het CDA, kan hij het niet laten erop te wijzen dat hij al in 1995 had gewaarschuwd voor een viertal risico's dat aan dit nieuwe type coalitie kleefde.

Een van de meest opvallende aspecten van de bundel als geheel is dat de auteur nauwelijks moeite doet om zijn eigen beleid in het verleden, als minister en als Kamerlid, te rechtvaardigen. Dit valt des te meer op, omdat hij al in de inleiding pleit voor een politiek die 'zich kwetsbaar opstelt' en voor 'de bereidheid van gemaakte fouten te leren en het beleid bij te stellen'.

Zo legt hij nergens een duidelijk verband tussen ontwikkelingshulp en de mondialisering waar hij allerlei bezwaren tegen aanvoert. In een apart stuk ondersteunt hij prins Claus in diens kritiek op de ontwikkelingshulp, voor zover die voorbijgaat aan het besef dat mensen zichzelf moeten kunnen ontwikkelen en eerbied en vertrouwen in de eigen cultuur en tradities daarbij onontbeerlijk zijn. Maar hij laat niet zien wat hij daar in de praktijk mee heeft gedaan.

Het enige stuk waarin Pronk systematisch terugblikt op zijn eigen beleid is 'De autonomie van Suriname', de tekst van de Multatuli lezing van 2002. Daarin verdedigt hij zich expliciet tegen criticasters die Nederland bijvoorbeeld verwijten dat het zich van Suriname heeft willen ontdoen en dus de onafhankelijkheid heeft opgedrongen.

Ook geeft hij daarin toe dat in het geval van Suriname ten aanzien van de omvang van de hulp een 'kritische grens' is overschreden. Het is te hopen dat Jan Pronk deze analyse nog eens uitbreidt tot andere landen waarmee hij in het verleden veel te maken heeft gehad, in plaats van klakkeloos te roepen dat 'de ontwikkelingshulp aanzienlijk verhoogd moet worden' (p.143).

Mondialisering

'Gezichten van globalisering', een recente bundeling van elf vraaggesprekken over aspecten van ontwikkeling en mondialisering, biedt een welkome aanvulling op de bundel van Pronk. De meeste gesprekspartners zijn namelijk ofwel gespecialiseerd in een bepaald land of in een bepaald thema en dat levert in ieder geval een goed beeld van wat de door Pronk in algemene zin gelaakte mondialisering betekent voor specifieke groepen mensen.

Het boek is enigszins onevenwichtig samengesteld, voor zover de meeste deskundigen (8) afkomstig zijn uit Nederland en België en een academische of bestuurlijke achtergrond hebben. Slechts drie zijn afkomstig uit het Zuiden en dat zijn bovendien zo genoemde ervaringsdeskundigen: Vineeta Hoon, contactpersoon in India voor de (Nederlandse) stichting UNO-inkomen, Luzia Soares de Oliveira die een basisbeweging in het Noordoosten van Brazilië vertegenwoordigt en de (eveneens Braziliaanse) vakbondsleider Paul Damasceno.

Het was overigens een goed idee van de samenstellers tenminste de Belgen Dirk Barrez (journalist) en Thierry Verhelst (universitair docent) in hun selectie op te nemen, want gezien de Nederlandse achterstand in het internationaal debat over mondialisering kunnen we hier nog heel wat hebben aan de ervaringen en inzichten van onze taalgenoten over de grens. Het gesprek met Verhelst heeft al ruim vijf jaar geleden plaatsgevonden, maar zijn ideeën over culturele verschillen en culturele solidariteit zijn in het tijdperk-Verdonk geen overbodige luxe.

Onder de Nederlanders bevinden zich uiteenlopende figuren als Nico Roozen, die aan de wieg stond van Max Havelaar als handelsmerk, en Bas Wielenga die al langer dan dertig jaar in India woont en dus wel een boekje open kan doen over het ontwikkelingsproces in dat land. Jan Breman, ook een India-specialist, sluit nauw aan op Wielenga en heeft bovendien een uitgesproken mening over ontwikkeling in ons deel van de wereld.

Eric Goewie heeft als plantenziekte deskundige de persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt van directeur op een ministerie in Den Haag naar activist met als motto 'produceren daar waar de monden zijn' en Rutger Claassen laat, als filosoof, een heel eigen geluid horen over verschijnselen waar andersglobalisten tegenwoordig de mond van vol hebben.

Teleurstellend is het interview tenslotte met Sylvia Borren, directeur bij de Novib. Het is misschien enigszins gedateerd (april 2004), maar ik heb geen aanwijzingen dat zij in de tussentijd van gedachten veranderd is. De verontwaardiging over allerlei misverstanden in de wereld druipt van de pagina's ('onvoorstelbaar', 'schandelijk', 'ongelofelijk', 'echt verschrikkelijk').

Maar als Borren verwijst naar de 850 partnerorganisaties van haar organisatie die in het Zuiden aan 'directe armoedebestrijding' doen en de campagnes van haar organisatie opsomt als wenkend perspectief, zie ik alleen nog maar een zelfingenomen kapitaalkrachtige donororganisatie voor me. Alsof ze daar aan de Mauritskade in Den Haag nog steeds niet door hebben dat ze tenminste ook, en misschien wel vooral zelf deel uitmaken van het probleem?

Gezichten van globalisering, John Habets & Henk Gloudemans (red.), Uitgeverij Jan Van Arkel, 2005; ISBN 90 6224 460 2

Jan Pronk, Willens en wetens, Gedachten over globalisering en politiek, Uitgeverij Bert Bakker, 2005; ISBN 90 351 2877 X

 

Naar boven