Ravage #15
26 november
2004

Ravage   ● Archief    ● Overzicht 2004    ● Overzicht #15


Indonesische mensenrechtenactivist vermoord

Onlangs werd bekend gemaakt dat de Indonesische mensenrechtenactivist Munir begin september door vergiftiging is overleden. Hij bevond zich aan boord van een vliegtuig dat onderweg was van Jakarta naar Amsterdam. Z'n vrienden vermoeden dat het Indonesische leger hem vermoord heeft.

NOG ZO FRIS als een hoentje stapte de 38-jarige Munir op 6 september in Jakarta op het vliegtuig. De mensenrechtenactivist was op weg naar Nederland om, op uitnodiging van de kerkelijke hulporganisatie ICCO, rechten te gaan studeren in Utrecht. Verder zou hij daar deelnemen aan het International Protection of Human Rights Program.

Gedurende de vliegreis raakte Munir onwel, hetgeen gepaard ging met hevig braken. Hij bezweek kort voor de landing van de Garuda Indonesia-vlucht op Schiphol. De lijkschouwer ter plekke heeft niet met 100 procent zekerheid een natuurlijke dood kunnen vaststellen. Bij een autopsie door het Nederlands Forensisch Instituut is in z'n lichaam een dodelijke dosis arsenicum aangetroffen.

Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken acht een verder strafrechtelijk onderzoek gerechtvaardigd en heeft dat laten weten aan de regering in Jakarta. Die neemt de zaak hoog op. Minister van Buitenlandse Zaken Hassan Wirajuda heeft president Susilo Bambang Yudhoyono persoonlijk ingelicht.

HET OPTREDEN van de Nederlandse regering bij het afhandelen van het onderzoek roept vraagtekens op. Het autopsierapport, dat maar liefst twee maanden op zich deed wachten, werd 11 november door de Nederlandse ambassade in Jakarta overgedragen aan de Indonesische regering.

,,Waarom heeft het OM Haarlem het rapport niet rechtstreeks overhandigd aan het OM in Jakarta?'', vraagt Marieke Kragten van Hivos zich af, een partnerorganisatie van Imparsial, de Indonesische Human Right Watch waar Munir directeur van was.

Munir zou in Nederland gaan studeren aan de rechtenfaculteit van de Universiteit van Utrecht en daar deelnemen aan het International Protection of Human Rights Program. Munir werd door ICCO en Kerk in Actie gesteund in zijn mensenrechtenstrijd in Indonesië.

Munir speelde een grote rol in de mensenrechtenbeweging in Indonesië, met name door zijn kritiek in 1998 op het Soeharto-bewind. In dat jaar richtte Munir, als advocaat, de mensenrechtenorganisatie Kontras op. Kontras was zeer actief in de periode van de val van Soeharto en heeft veel bijgedragen aan de ontmaskering van de rol van de militairen gedurende deze periode.

OOK HIERNA bleef Kontras één van de belangrijkste organisaties voor mensenrechtenwerk in Indonesië. Vanuit Kontras richtte Munir ook de organisatie Imparsial op, die zich vooral richt op onderzoek en informatievoorziening over civiel-militaire relaties in Indonesië. Munir groeide uit tot één van de belangrijkste specialisten op dit terrein in Indonesië.

Munir heeft veel betekend voor slachtoffers van geweld en mensen die bedreigd werden. Zelf werd hij beschoten en zijn huis was ooit doelwit van een bomaanslag. Munir, zelf moslim, zette zich volledig in voor respect voor anders-gelovigen. Hij maalde niet om de religieuze of etnische achtergrond van slachtoffers en daders, maar bestreed het kwaad daar waar het opdook.

Munir schreef regelmatig met veel kennis van zaken opiniërende artikelen in de Indonesische media over politiek, mensenrechten en het Indonesische leger. Hij was houder van verschillende mensenrechten 'awards'. Zijn studie aan de Universiteit van Utrecht moest hem de gelegenheid geven om te reflecteren en alle informatie die in zijn hoofd zat systematisch op papier te zetten.

IN INDONESIË gingen in de weken voorafgaande de bekendmaking van de doodsoorzaak al stemmen op dat Munir, gezien zijn achtergrond, slachtoffer van een misdrijf zou zijn. Sommigen vermoeden dat het Indonesische leger achter zijn dood zit. Munir was al eerder doelwit van aanslagen.

Munir kwam twee jaar geleden in het nieuws met zijn beschuldiging aan het adres van het Indonesische leger. Hij achtte het aannemelijk dat het leger achter de gruwelijke aanslag van oktober 2002 op een discotheek in Bali zou hebben gezeten. Onmiddellijk na de aanslag werden de daders gezocht in kringen van islamitische terreurgroepen.

Munir kwam tot de beschuldiging vanwege zijn kennis over de vermeende islamitische groepen, die in zijn ogen nauwelijks in staat zijn om met explosieven te werken. Vanaf september 1999 werkte Munir, met het Nationale Comité voor de Mensenrechten, mee aan onderzoek naar de schending van de mensenrechten op Oost-Timor.

Uit het resultaat bleek dat de militairen een kwalijke rol hadden gespeeld ten tijde van de ongeregeldheden op het eiland, dat afstevende op onafhankelijkheid. Het leidde tot strafrechtelijk onderzoek naar het gedrag van zes hoge officieren, onder wie voormalige chefstaf generaal Wiranto.

VOLGENS MUNIR worden groepen die in conflictgebeiden als Atjeh en Papoea opkomen voor hun politieke en sociaal-economische rechten, al te gemakkelijk als terroristen bestempeld. Hij vreest dat buitenlandse hulp, met name van de VS de macht van Indonesische leger zal versterken, zo liet hij in 2002 aan Het Parool weten.

In een rapport dat Kontras in september 2001 publiceerde, staat dat de militaire bureaucratie het doen van onderzoek naar bomaanslagen bemoelijkt. De organisatie voor de mensenrechten wijst erop dat alleen militairen weten hoe je met explosieven moet omgaan.

Kontras wil dat met name bedrijven worden aangepakt die hun vergunning voor het maken van explosieven misbruiken. Deze bedrijven, aldus Kontras, staan in nauw contact met de politie. Als het politieapparaat niet in staat is de distributie van de explosieven te controleren, roept dat vragen op.

Dan zou het namelijk zo kunnen zijn dat er zoveel personeel betrokken is, dat het doen van onderzoek moelijk of zelfs onmogelijk wordt. Kontras vindt dat allereest onderzoek moet worden gedaan naar de rol van strijdkrachten en politie.

 

Naar boven