●
Ravage ●
Archief
● Overzicht
2001 ● Overzicht
#7
'De mensen zijn het niet waard bekritiseerd
te worden'
Het Sienjaal # 2: Paul van Ostaijen
Leopold Andreas van Ostaijen werd op 22 februari
1896 geboren te Antwerpen, als zoon van een Nederlandse vader en een
Belgische moeder. Op de middelbare school werd hij als een hopeloos
geval beschouwd. Buiten de lessen vergat hij de school en vulde hij
zijn tijd vooral met het schrijven van toneelstukken en dweepte hij
veel met zijn idool, Vincent van Gogh. Tijdens de lessen viel hij vooral op als hij weer
eens voor oproer zorgde. Niet zelden had dit met 'De Vlaamse Zaak' te
maken. Aan het begin van de twintigste eeuw was Vlaams in België nog
echt de volkstaal en Frans de taal van de elite. De 'Vlaamse Zaak' waar
Van Ostaijen voor streed, sloeg dan ook met name op de emancipatie van
het Nederlandstalige volksdeel in België, dat indertijd bijvoorbeeld
verstoken bleef van hoger onderwijs in de eigen taal. In juli 1913 werd Van Ostaijen uiteindelijk van
school gestuurd. Een paar maanden later ging hij aan de slag als bediende
op het stadhuis van Antwerpen. Ondertussen verschenen ook zijn eerste
publicaties in Vlaamse tijdschriften: besprekingen van boeken, van
tentoonstellingen van moderne kunst en... van worstelwedstrijden. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, vluchtte
Van Ostaijen in eerste instantie met zijn familie naar zijn 'vaderland',
Nederland. Maar toen Antwerpen in handen van de Duitsers viel, keerde
hij terug naar zijn geboorteplaats en hervatte zijn werk op het stadhuis. Terwijl verderop in België de wereldoorlog woedde,
begon de jonge dichter 's nachts het Antwerpse uitgaansleven te verkennen.
Hij bezocht er de café's, de music‑hall's, de bordelen en de bioscoop
met de nieuwste stomme films. Hij proefde er van de drank, cocaïne,
jazz, vrouwen en films en raakte meteen aan alle vijf verslaafd. Al snel groeide hij uit tot een bekende verschijning
in het Antwerpse nachtleven. Hij viel qua uiterlijk op, omdat hij altijd
smetteloos in een maatpak gekleed ging, wat hem bij de dames de bijnaam
'meneer 1830' opleverde. 'Hij was de dandy, de lord in het machtige,
grauwe Antwerpen.' Wie met hem sprak, kwam er al snel achter dat hij
als geen ander op de hoogte was van de laatste ontwikkelingen in de
Europese moderne kunst. Hierdoor werd hij door veel jongeren al snel
geaccepteerd als een autoriteit op het gebied van kunst. In die tijd
groeide er dan ook een groep van jonge kunstenaars rondom hem, met onder
meer de schilders Floris Jespers en Paul Joostens en de beeldhouwer
Oscar Jespers, die in hem hun theoreticus en leider zagen. Het Antwerpen van die tijd werd, zeker in het nachtleven,
overspoeld door jonge Vlaamse activisten. De meeste volwassenen lagen
in de loopgraven aan het front. De oude heersende klasse was voor het
oorlogsgeweld gevlucht en de generatie jongeren hoopte van de situatie
gebruik te maken om het juk van de Franstalige elite definitief van
zich af te werpen. De Duitsers zagen in de activisten een effectief
middel om de oude machten te ontwrichten en boden ze dan ook veel vrijheid.
Waar mogelijk ondersteunden ze hun activiteiten zelfs. Zo hielpen ze
de jonge Flaminganten bij de oprichting van de eerste Vlaamstalige universiteit.
Uit naïef opportunisme namen de activisten al deze handreikingen met
graagte aan. De hele oorlogssituatie bezorgde deze generatie,
die nog minderjarig was toen de oorlog begon, een voor Vlaamse jongeren
onbekende macht en verantwoordelijkheid. En zo groeide ook de jonge
dichter Van Ostaijen in korte tijd op tot volwassene in deze metropool
in oorlogstijd. Tegen deze achtergrond ontstond ook zijn literaire
debuut, een dichtbundel met de toepasselijke naam Music Hall.
De bundel, die in 1916 verscheen, is van een zeer wisselend niveau,
zoals van een dichter op die leeftijd valt te verwachten. Per gedicht
en vaak zelfs per strofe, wisselt de literaire kwaliteit, van puberaal
tot geniaal en omgekeerd. Profeet In november 1917 kwam de franskiljonse kardinaal
Mercier naar Antwerpen om daar een grote processie te houden. Voor de
Vlaamse activisten, met daaronder vanzelfsprekend Paul van Ostaijen,
was dit alle reden om een tegendemonstratie te organiseren. Van Ostaijen
werd hierbij opgepakt en veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
Door toedoen van de Duitse bezettingsmacht hoefde
hij echter niet de cel in en kon hij in eerste instantie gewoon zijn
activiteiten voortzetten. In oktober 1918 verscheen zijn tweede dichtbundel,
Het Sienjaal, vol buitengewoon pretentieuze gedichten. Dit was echter ook meer dan zo maar een dichtbundel.
Het was bedoeld als een startpunt, een Sienjaal. De dichter nam in deze
bundel de rol op zich van de zelfbenoemde profeet van de Vlaamse activisten
en de kunststroming die daar uit voort moest vloeien. Tot aan zijn dood bleef Van Ostaijen ijveren voor
een progressief humanistische Vlaamse kunststroming, de Sienjaalgroep,
met een eigen tijdschrift, dat ook Het Sienjaal moest heten. Veel kwam daar niet van terecht, want al een maand
na de publicatie van de bundel, werd er een wapenstilstand gesloten.
Terwijl de Duitse troepen de aftocht bliezen, nam de oude Belgische
orde zo snel mogelijk weer de oude machtsposities in. Natuurlijk wilden
ze in eerste instantie niets liever dan afrekenen met die verdomde activisten
en als onderdeel van die afrekening, werden alle nog onverspreide exemplaren
van Het Sienjaal in beslag genomen. Van Ostaijen wachtte zijn
eigen lot niet af en vluchtte met zijn vriendin Emmeken, een mannequin
die getrouwd was met een collega‑klerk van het stadhuis, naar
Berlijn. Het verslagen Duitsland waarin hij tercht kwam,
werd verscheurd door burgeroorlogen. Toen hij arriveerde in Berlijn,
kon hij ervaren hoe de opstand van de Spartacus‑communisten, waar
hij zelf sterk mee sympathiseerde, bloedig werd neergeslagen. Het was,
na de mislukte opstand van de Vlaamse activisten, wederom de ontgoocheling
van een mislukte revolutie die hij mee moest maken. Het was ook, na
de gruwelen van de eerste wereldoorlog, weer een confrontatie met de
wreedheid waar de mens toe in staat is. In Berlijn woedden naast de politieke opstanden
echter ook revoluties in de kunstwereld. Alle hoogmoedige kunst over
schoonheid en heldendom, had afgedaan voor wie de gruwelen van de wereldoorlog
had ervaren. Het antwoord was Dada: De kunst werd dood verklaard en
de waanzin werd tot kunst verheven. Via de teruggekeerde kunstenaar
Hulsenbeck deed deze nieuwe stroming zijn intrede in de Duitse hoofdstad
en kwam tot grote bloei. Dit was het Berlijn waarin de Vlaamse, idealistische
dichter, de balling zonder geld, op een eenzame zolderkamer weer begon
te schrijven. Al die invloeden vroegen natuurlijk om een reactie. Het
eerste resultaat daarvan was De Feesten Van Angst En Pijn, een
bundel die pas na zijn dood als zodanig werd gepubliceerd. Het is een
met de hand geschreven schrift, waarin hij zijn gedichten verzamelde.
Na zijn ballingschap, toen hij weer terug was in België, zou hij het
cadeau doen aan Oscar Jespers. In deze bundel proef je op elke pagina de waanzin
van de verbannen éénling in een vreemde stad vol revolutie. Nog opvallender
dan de gedichten zelf, is de vormgeving: duidelijk door Dada beïnvloed,
stond de poëzie voortaan niet meer als een rijtje zinnen op een pagina
neergeschreven, maar stonden de woorden en zinnen kriskras door elkaar,
verschilden de woorden en letters van grootte en waren ze in verschillende
kleuren neergeschreven. Naast poëzie, begon hij in die tijd ook steeds meer
proza te schrijven. In een brief schreef hij: "Ik voel thans voor
novellen waar je zo heerlijk in kunt zwansen. De mensen zijn het niet
waard gekritiseerd te worden. Enkel stof voor burleske novellen." Het resultaat zijn de zogenaamde Grotesken, een
serie juist zeer maatschappijkritische, maar satirische verhalen. De
bekendste voorbeelden hiervan zijn De Trust Der Vaderlandsliefde
en Het Bordeel Van Ika Loch. Nihilisme Vanuit Berlijn onderhield hij intensieve briefwisselingen
met andere Vlaamse kunstenaars. Ook leverde hij per post gedichten,
recensies en grotesken aan Vlaamse bladen. Ondertussen kwam hij in contact
met veel vooraanstaande Duitse kunstenaars, met name schilders. Hij
voelde zich nooit thuis in Berlijn, maar hij schreef er wel de dichtbundel
die uiteindelijk zijn meesterwerk zou worden: Bezette Stad.
Het is dan ook weer een bundel over Antwerpen in oorlogstijd en natuurlijk
het bijbehorende nachtleven. De overheersende thematiek is het nihilisme
in al zijn vormen. Typografisch was deze bundel nog opvallender dan
De Feest Van Angst En Pijn. De dichter gebruikte niet alleen verschillende
lettertypen, maar werkte zelfs hele gedichten uit tot plakkaten. Het
was een ultieme poging om bij gedichten een eenheid van innerlijk en
uiterlijk te laten ontstaan. De bundel kwam in maart 1921 uit en wordt tegenwoordig,
te samen met Mecano van Theo van Doesburg, beschouwd als de gehele
Nederlandstalige Dada‑literatuur, wat eens te meer Van Ostaijen's
positie in de Nederlandse letteren illustreert. "Daarna werd ik een doodgewoon dichter, dat
is iemand die gedichtjes maakt voor zijn plezier, zoals een duivenmelker
duiven houdt." Tuberculose In de herfst van 1921 keerde hij dan toch terug
naar Antwerpen. Na een kort proces werd hem daar amnestie verleend,
maar hij moest wel direct het leger in. Hij bleef de rest van zijn leven
gedichten, verhalen en recensies publiceren. Zowel het vuur van het
idealisme, als het vuur van het nihilisme waren nu echter gedoofd. Voortaan
probeerde hij 'Zuivere Lyriek' te schrijven. De laatste jaren van zijn leven leed Van Ostaijen
erg aan tuberculose en zou hij nooit meer de productiviteit van zijn
Berlijnse periode evenaren. Op 6 september 1927 werd hij opgenomen in
een sanatorium in Miavoye‑Anthée. Uit de brieven die hij daar
schreef, sprak nog altijd hoop. Hij wilde nog een nieuwe dichtbundel
samen stellen, met als titel Het Eerste Boek Van Schmoll en geloofde
nog altijd in een grote toekomst voor 'De Sienjaalgroep'. Maar op 18
maart 1928, toen zijn ontbijt werd gebracht, werd zijn lichaam levenloos
aangetroffen in zijn bed. Van Ostaijen werd tijdens zijn leven nooit beschouwd
als de leidinggevende criticus, theoreticus en dichter die hij altijd
hoopte te worden. Hij werd gezien als een figuur in de marge. Maar al snel na zijn dood groeide het besef van
zijn invloed op de Nederlandstalige literatuur. Zo was het één van zijn
weinige literaire bondgenoten tijdens de laatste jaren van zijn leven,
de onbekende Indische Nederlander E. Du Perron, die in de jaren '30
uit zou groeien tot een sleutelfiguur in de Nederlandse letteren. Ook later kwamen er nog hele kunststromingen (zoals
de Vijftigers) en individuele schrijvers en dichters (van Gaston Burssens,
via Paul de Wispelaere, via Tom Lanoye tot en met ene Carl Versteeg)
in de lage landen, die Van Ostaijen als hun voorloper en wegbereider
beschouwden. Paul van Ostaijen kan met recht beschouwd worden
als een cultuurhistorisch breekpunt, als de eerste 'moderne' Vlaamse
dichter en kunstcriticus, die de Vlaamse literatuur, en daarmee ook
indirect zijn eeuwenlang onderdrukte volk, uit zijn klei heeft getrokken,
richting wat hij noemde 'het europees pijl'. Helaas, zoals wel vaker gebeurt met het leed dat
nationalisme heet, is het virus van de Vlaamse strijd ook in de politiek
doorgewoekerd, toen het Vlaamse volksdeel al lang geëmancipeerd en
welvarend was en heeft het bruine vormen aangenomen. Vormen die wel
erg ver af staan van wat de internationalist en socialist Van Ostaijen
voor ogen had. Carl Versteeg
(www.pamflet.nl) Het eerste deel van het Sienjaal, over Louis Paul Boon, verscheen in Ravage #4
|
||