Ravage   ● Archief    ● Overzicht 2001    ● Overzicht #7


Uit: Ravage #7 , 18 mei 2001

 

'De mensen zijn het niet waard

bekritiseerd te worden'

Het Sienjaal # 2: Paul van Ostaijen

Paul van Ostaijen (1896‑1928) geldt als de eerste 'moderne' Vlaamse dichter en kunstcriticus die de Vlaamse literatuur en daarmee ook indirect zijn eeuwenlang onderdrukte volk, uit zijn klei heeft getrokken. In deel twee van 'het Sienjaal', een zesdelige serie over geëngageerde schrijvers in de Neder­landstalige literatuur, een portret van deze schrijver en Vlaams activist.

Leopold Andreas van Ostaijen werd op 22 februari 1896 geboren te Antwerpen, als zoon van een Nederlandse vader en een Belgi­sche moeder. Op de middelbare school werd hij als een hopeloos geval beschouwd. Buiten de lessen vergat hij de school en vulde hij zijn tijd vooral met het schrijven van toneelstukken en dweepte hij veel met zijn idool, Vincent van Gogh.

Tijdens de lessen viel hij vooral op als hij weer eens voor oproer zorgde. Niet zelden had dit met 'De Vlaamse Zaak' te maken. Aan het begin van de twintigste eeuw was Vlaams in België nog echt de volkstaal en Frans de taal van de elite. De 'Vlaamse Zaak' waar Van Ostaijen voor streed, sloeg dan ook met name op de emancipatie van het Nederlandstalige volksdeel in België, dat indertijd bijvoorbeeld verstoken bleef van hoger onderwijs in de eigen taal.

In juli 1913 werd Van Ostaijen uiteindelijk van school ge­stuurd. Een paar maanden later ging hij aan de slag als be­diende op het stadhuis van Antwerpen. Ondertussen verschenen ook zijn eerste publicaties in Vlaamse tijdschriften: bespre­kingen van boeken, van tentoonstellingen van moderne kunst en... van worstelwedstrijden.

Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, vluchtte Van Ostaijen in eerste instantie met zijn familie naar zijn 'vade­rland', Nederland. Maar toen Antwerpen in handen van de Duit­sers viel, keerde hij terug naar zijn geboorteplaats en her­vatte zijn werk op het stadhuis.

 Activisten

Terwijl verderop in België de wereldoorlog woedde, begon de jonge dichter 's nachts het Antwerpse uitgaansleven te verken­nen. Hij bezocht er de café's, de music‑hall's, de bordelen en de bioscoop met de nieuwste stomme films. Hij proefde er van de drank, cocaïne, jazz, vrouwen en films en raakte meteen aan alle vijf verslaafd.

Al snel groeide hij uit tot een bekende verschijning in het Antwerpse nachtleven. Hij viel qua uiterlijk op, omdat hij altijd smetteloos in een maatpak gekleed ging, wat hem bij de dames de bijnaam 'meneer 1830' opleverde. 'Hij was de dandy, de lord in het machtige, grauwe Antwerpen.'

Wie met hem sprak, kwam er al snel achter dat hij als geen ander op de hoogte was van de laatste ontwikkelingen in de Europese moderne kunst. Hierdoor werd hij door veel jongeren al snel geaccepteerd als een autoriteit op het gebied van kunst. In die tijd groeide er dan ook een groep van jonge kunstenaars rondom hem, met onder meer de schilders Floris Jespers en Paul Joostens en de beeldhouwer Oscar Jespers, die in hem hun theoreticus en leider zagen.

Het Antwerpen van die tijd werd, zeker in het nachtleven, overspoeld door jonge Vlaamse activisten. De meeste volwasse­nen lagen in de loopgraven aan het front. De oude heersende klasse was voor het oorlogsgeweld gevlucht en de generatie jongeren hoopte van de situatie gebruik te maken om het juk van de Franstalige elite definitief van zich af te werpen.

De Duitsers zagen in de activisten een effectief middel om de oude machten te ontwrichten en boden ze dan ook veel vrijheid. Waar mogelijk ondersteunden ze hun activiteiten zelfs. Zo hielpen ze de jonge Flaminganten bij de oprichting van de eerste Vlaamstalige universiteit. Uit naïef opportunisme namen de activisten al deze handreikingen met graagte aan.

De hele oorlogssituatie bezorgde deze generatie, die nog minderjarig was toen de oorlog begon, een voor Vlaamse jonge­ren onbekende macht en verantwoordelijkheid. En zo groeide ook de jonge dichter Van Ostaijen in korte tijd op tot volwassene in deze metropool in oorlogstijd.

Tegen deze achtergrond ontstond ook zijn literaire debuut, een dichtbundel met de toepasselijke naam Music Hall. De bundel, die in 1916 verscheen, is van een zeer wisselend niveau, zoals van een dichter op die leeftijd valt te verwachten. Per ge­dicht en vaak zelfs per strofe, wisselt de literaire kwali­teit, van puberaal tot geniaal en omgekeerd.

Profeet

In november 1917 kwam de franskiljonse kardinaal Mercier naar Antwerpen om daar een grote processie te houden. Voor de Vlaamse activisten, met daaronder vanzelfsprekend Paul van Ostaijen, was dit alle reden om een tegendemonstratie te organiseren. Van Ostaijen werd hierbij opgepakt en veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.

Door toedoen van de Duitse bezettingsmacht hoefde hij echter niet de cel in en kon hij in eerste instantie gewoon zijn activiteiten voortzetten. In oktober 1918 verscheen zijn tweede dichtbundel, Het Sienjaal, vol buitengewoon pretentieu­ze gedichten.

Dit was echter ook meer dan zo maar een dichtbundel. Het was bedoeld als een startpunt, een Sienjaal. De dichter nam in deze bundel de rol op zich van de zelfbenoemde profeet van de Vlaamse activisten en de kunststroming die daar uit voort moest vloeien.

Tot aan zijn dood bleef Van Ostaijen ijveren voor een progres­sief humanistische Vlaamse kunststroming, de Sienjaalgroep, met een eigen tijdschrift, dat ook Het Sienjaal moest heten.

Veel kwam daar niet van terecht, want al een maand na de publicatie van de bundel, werd er een wapenstilstand gesloten. Terwijl de Duitse troepen de aftocht bliezen, nam de oude Belgische orde zo snel mogelijk weer de oude machtsposities in. Natuurlijk wilden ze in eerste instantie niets liever dan afrekenen met die verdomde activisten en als onderdeel van die afrekening, werden alle nog onverspreide exemplaren van Het Sienjaal in beslag genomen. Van Ostaijen wachtte zijn eigen lot niet af en vluchtte met zijn vriendin Emmeken, een manne­quin die getrouwd was met een collega‑klerk van het stadhuis, naar Berlijn.

 Waanzin

Het verslagen Duitsland waarin hij tercht kwam, werd versche­urd door burgeroorlogen. Toen hij arriveerde in Berlijn, kon hij ervaren hoe de opstand van de Spartacus‑communisten, waar hij zelf sterk mee sympathiseerde, bloedig werd neergeslagen. Het was, na de mislukte opstand van de Vlaamse activisten, wederom de ontgoocheling van een mislukte revolutie die hij mee moest maken. Het was ook, na de gruwelen van de eerste wereldoorlog, weer een confrontatie met de wreedheid waar de mens toe in staat is.

In Berlijn woedden naast de politieke opstanden echter ook revoluties in de kunstwereld. Alle hoogmoedige kunst over schoonheid en heldendom, had afgedaan voor wie de gruwelen van de wereldoorlog had ervaren. Het antwoord was Dada: De kunst werd dood verklaard en de waanzin werd tot kunst verheven. Via de teruggekeerde kunstenaar Hulsenbeck deed deze nieuwe stro­ming zijn intrede in de Duitse hoofdstad en kwam tot grote bloei.

Dit was het Berlijn waarin de Vlaamse, idealistische dichter, de balling zonder geld, op een eenzame zolderkamer weer begon te schrijven. Al die invloeden vroegen natuurlijk om een reactie. Het eerste resultaat daarvan was De Feesten Van Angst En Pijn, een bundel die pas na zijn dood als zodanig werd gepubliceerd. Het is een met de hand geschreven schrift, waarin hij zijn gedichten verzamelde. Na zijn ballingschap, toen hij weer terug was in België, zou hij het cadeau doen aan Oscar Jespers.

In deze bundel proef je op elke pagina de waanzin van de verbannen éénling in een vreemde stad vol revolutie. Nog opvallender dan de gedichten zelf, is de vormgeving: duidelijk door Dada beïnvloed, stond de poëzie voortaan niet meer als een rijtje zinnen op een pagina neergeschreven, maar stonden de woorden en zinnen kriskras door elkaar, verschilden de woorden en letters van grootte en waren ze in verschillende kleuren neergeschreven.

Naast poëzie, begon hij in die tijd ook steeds meer proza te schrijven. In een brief schreef hij: "Ik voel thans voor novellen waar je zo heerlijk in kunt zwansen. De mensen zijn het niet waard gekritiseerd te worden. Enkel stof voor burles­ke novellen."

Het resultaat zijn de zogenaamde Grotesken, een serie juist zeer maatschappijkritische, maar satirische verhalen. De bekendste voorbeelden hiervan zijn De Trust Der Vaderlands­liefde en Het Bordeel Van Ika Loch.

Nihilisme

Vanuit Berlijn onderhield hij intensieve briefwisselingen met andere Vlaamse kunstenaars. Ook leverde hij per post gedich­ten, recensies en grotesken aan Vlaamse bladen. Ondertussen kwam hij in contact met veel vooraanstaande Duitse kunste­naars, met name schilders. Hij voelde zich nooit thuis in Berlijn, maar hij schreef er wel de dichtbundel die uiteinde­lijk zijn meesterwerk zou worden: Bezette Stad. Het is dan ook weer een bundel over Antwerpen in oorlogstijd en natuurlijk het bijbehorende nachtleven. De overheersende thematiek is het nihilisme in al zijn vormen.

Typografisch was deze bundel nog opvallender dan De Feest Van Angst En Pijn. De dichter gebruikte niet alleen verschillende lettertypen, maar werkte zelfs hele gedichten uit tot plakka­ten. Het was een ultieme poging om bij gedichten een eenheid van innerlijk en uiterlijk te laten ontstaan.

De bundel kwam in maart 1921 uit en wordt tegenwoordig, te samen met Mecano van Theo van Doesburg, beschouwd als de gehele Nederlandstalige Dada‑literatuur, wat eens te meer Van Ostaijen's positie in de Nederlandse letteren illustreert.

"Daarna werd ik een doodgewoon dichter, dat is iemand die gedichtjes maakt voor zijn plezier, zoals een duivenmelker duiven houdt."

Tuberculose

In de herfst van 1921 keerde hij dan toch terug naar Antwer­pen. Na een kort proces werd hem daar amnestie verleend, maar hij moest wel direct het leger in. Hij bleef de rest van zijn leven gedichten, verhalen en recensies publiceren. Zowel het vuur van het idealisme, als het vuur van het nihilisme waren nu echter gedoofd. Voortaan probeerde hij 'Zuivere Lyriek' te schrijven.

De laatste jaren van zijn leven leed Van Ostaijen erg aan tuberculose en zou hij nooit meer de productiviteit van zijn Berlijnse periode evenaren. Op 6 september 1927 werd hij opgenomen in een sanatorium in Miavoye‑Anthée. Uit de brieven die hij daar schreef, sprak nog altijd hoop. Hij wilde nog een nieuwe dichtbundel samen stellen, met als titel Het Eerste Boek Van Schmoll en geloofde nog altijd in een grote toekomst voor 'De Sienjaalgroep'. Maar op 18 maart 1928, toen zijn ontbijt werd gebracht, werd zijn lichaam levenloos aangetrof­fen in zijn bed.

Van Ostaijen werd tijdens zijn leven nooit beschouwd als de leidinggevende criticus, theoreticus en dichter die hij altijd hoopte te worden. Hij werd gezien als een figuur in de marge.

Maar al snel na zijn dood groeide het besef van zijn invloed op de Nederlandstalige literatuur. Zo was het één van zijn weinige literaire bondgenoten tijdens de laatste jaren van zijn leven, de onbekende Indische Nederlander E. Du Perron, die in de jaren '30 uit zou groeien tot een sleutelfiguur in de Nederlandse letteren.

Ook later kwamen er nog hele kunststromingen (zoals de Vijfti­gers) en individuele schrijvers en dichters (van Gaston Burs­sens, via Paul de Wispelaere, via Tom Lanoye tot en met ene Carl Versteeg) in de lage landen, die Van Ostaijen als hun voorloper en wegbereider beschouwden.

Paul van Ostaijen kan met recht beschouwd worden als een cultuurhistorisch breekpunt, als de eerste 'moderne' Vlaamse dichter en kunstcriticus, die de Vlaamse literatuur, en daar­mee ook indirect zijn eeuwenlang onderdrukte volk, uit zijn klei heeft getrokken, richting wat hij noemde 'het europees pijl'.

Helaas, zoals wel vaker gebeurt met het leed dat nationalisme heet, is het virus van de Vlaamse strijd ook in de politiek doorgewoekerd, toen het Vlaamse volksdeel al lang geëmanci­peerd en welvarend was en heeft het bruine vormen aangenomen. Vormen die wel erg ver af staan van wat de internationalist en socialist Van Ostaijen voor ogen had.

Carl Versteeg
(www.pamflet.nl)

Het eerste deel van het Sienjaal, over Louis Paul Boon, verscheen in Ravage #4

 

.Terug naar boven