Ravage   ● Archief    ● Overzicht 2001    ● Overzicht #3


Uit: Ravage #3 , 23 februari 2001

De Februaristaking

Hopeloos symbool van antifascisme

 

Op 25 februari wordt herdacht dat zestig jaar geleden in Amsterdam een grote staking plaatsvond. Deze Februaristaking geldt sinds jaar en dag als een symbool van antifascistisch verzet. Maar hoe antifascistisch was deze staking eigenlijk?

Twee deelnemers aan de oorlog die in januari en februari 1941 in Amsterdam woedde, hadden zo hun eigen opvattingen over de oorlog en over de gevaren ervan. Dat waren de Duitse nationaal-socialisten en de Nederlandse communisten. De Duitse nationaal-socialisten waren ervan overtuigd dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog niet aan het front maar in het achterland had verloren. Dit als gevolg van de stakingen en desertie van arbeiders en matrozen die in 1918 plaats vonden. Bij een nieuwe oorlog moest dat in ieder geval voorkomen worden. Hoe? De werkende bevolking mocht niet ontevreden raken. Klaagden de arbeiders, dan moest er naar hen geluisterd worden. Wilden zij verbetering van hun werkomstandigheden, dan moest die verbetering er zo veel mogelijk komen, maar wel zodanig dat dat niet zou leiden tot eigen communicatievormen. Wie dat wilde, moest worden geïsoleerd en uitgeschakeld. Toen de Amsterdamse werkverschaffingsarbeiders in november 1940 weigerden langer te werken, kregen zij steun van de Duitse instanties. Deze instanties zetten de Nederlandse autoriteiten onder druk om de verlenging van de arbeidstijd weer ongedaan te maken. Dat versterkte bij de werkverschaffingsarbeiders en met name bij de communisten onder hen het gevoel dat er wel degelijk ruimte was om te manoeuvreren tijdens de Duitse bezetting. De Nederlandse communisten hadden zo hun uit de Eerste Wereldoorlog voortkomende opvattingen over de aan de gang zijnde oorlog. Zij zijn verkondigden de mening dat proletariërs geen vaderland hebben: landen, volkeren, staten zijn niet de middelen om een gelukkig leven mee te produceren. Integendeel, dat soort onhanteerbare blokken bedreigen en blokkeren de productie van het leven. Als die blokken oorlog tegen elkaar voeren, dan is het niet om iets nieuws tot stand te brengen, want ze zijn allemaal hetzelfde. Duitsland voerde in 1914 om dezelfde redenen en op dezelfde manier oorlog als Frankrijk. Dit land wilde niets anders dan Engeland en elk land noemde zich om tactische redenen Vaderland: Vaderland I, Vaderland II, Vaderland III, enz.

Proletarische elementen

De oorlogen onder staatstoezicht tussen landen en volkeren zoals de Eerste Wereldoorlog zijn eigenlijk burgeroorlogen. Ondanks de oorlogstaal die de landen voor zichzelf en tegen anderen gebruiken, voeren zij uiteindelijk niet onderling oorlogen. Hun oorlogsleuzen drukken niet uit wat ze werkelijk doen. De oorlogen gaan niet tussen landen, maar tussen de beweeglijke en vrije proletarische elementen die zich in de twintigste eeuw voortdurend groeperen en hergroeperen in Europa, China en de Verenigde Staten. Aan de andere kant heb je de partijen die slechts schijnbaar verschillen. (*) Deze gelijksoortige partijen willen – onder andere met hun oorlogen - de beweeglijke en daarmee bedreigende proletarische elementen vastklinken aan een vaderland en de lichamen inprenten dat er zonder kapitaal niet te leven valt. Een zwak echo van 'proletariërs hebben geen vaderland' is te horen in de pamfletten van de Nederlandse communisten in 1940 en begin 1941. Er wordt gewezen op de 'imperialistische oorlog' en gewaarschuwd om 'onder eigen leiding te strijden, wars van elke invloed van de met Oranje en Engeland heulende elementen.' De Duitse nationaal-socialisten zijn tegenstanders, maar niet meer dan de andere oorlogspartijen. Het gaat om de basis van waaruit de Duitse bezetters bestreden worden. Op basis van iets dat niet bestaat: een vaderland, Nederland, uit naam van Oranje, of op basis van een ander leven. Een nog zwakker echo van 'proletariërs hebben geen vaderland' is terug te vinden in de houding van de Sovjet-Unie tegenover de nationaal-socialisten. De Sovjet-Unie vertrouwt hen niet meer dan andere landen, maar sluit uit eigenbelang een verdrag met de Duitsers in augustus 1939: het Molotov-Ribbentrop-Pact. Het socialistisch vaderland moet verdedigd worden. Eigenlijk is het productieve idee dat proletariërs geen vaderland hebben dan al ideologie geworden. Maar hoe dan ook, in Nederland versterkt het bestaan van het Pact de houding van de communisten om geen partij te kiezen voor een van de oorlogvoerende landen.

Algemene staking

Nadat de Duitse autoriteiten in november 1940 de werkverschaffingsarbeiders hadden gesteund in het conflict over de arbeidstijd, reageren ze in februari 1941 nog een keer welwillend op de verlangens van de werkende bevolking. Er zou aanvankelijk een aantal metaalbewerkers van de scheepswerven in Amsterdam-Noord naar Duitsland worden gestuurd om daar te werken, maar toen daartegen geprotesteerd werd, gelastte Seyss-Inquart, de hoogste Duitse autoriteit in Nederland, de gedwongen uitzending af. De communisten hadden overigens in die situatie al het plan opgevat om een algemene staking uit te roepen voor donderdag 20 februari. Die staking ging toen niet door vanwege Seyss-Inquarts inwilliging van de eisen van de arbeiders. Waarom de communisten een algemene staking wilden? Een lang verhaal eigenlijk, maar ook dit wordt hier kort gehouden. De communistische partij was bang dat de nationaal-socialisten – de Duitse in samenwerking met de NSB - erin zouden slagen de basis van haar bestaan te ondermijnen. Dat de arbeiders zouden overlopen, omdat de nationaal-socialisten zich nu juist zo intensief op hen richten met hun organisaties – WA (Wehrabteilung) en DAF (Deutsche Arbeitsfront) -, hun sociaal-economische politiek en hun repressie-apparaat, met name de Duitse politieke inlichtingendienst, de Sicherheitsdienst (SD). Zo hadden de nationaal-socialisten in Duitsland van de communisten de arbeiders afgenomen. Nu was de communistische partij bang dat in Nederland hetzelfde zou gebeuren. De arbeiders zouden aangetrokken kunnen worden door de successen van de nationaal-socialisten, door hun welwillende reactie op de proletarische verlangens én door de verlokkingen van de jodenvervolging. De communistische krant De Waarheid had naar aanleiding van de anti-joodse terreur in het begin van 1941, vooral uitgevoerd door nationaal-socialisten in Amsterdam, geschreven dat het doel van de jodenvervolging was "verdeeldheid onder het werkende volk te brengen. De schijn te wekken dat door de uitschakeling van de Joden voor velen de weg vrij komt voor promotie en nieuwe baantjes en dat de concurrentie in de handel zou verdwijnen." De Waarheid had hier vooral de ariseringen op het oog, de onteigening van joodse bedrijven ten gunste van..., ja van wie eigenlijk? Uiteindelijk van nationaal-socialistische partijgangers, al waren dat er niet zo heel veel, omdat er ondanks de mythe van het 'joodse wereldkapitaal' helemaal niet zo veel te roven viel. Maar roof was het. Met proletarische onteigeningen en nieuwe productievormen, had het niets te maken. Wel alles met het ressentiment van een mensensoort die zich altijd en overal te kort gedaan voelt. Ariseringen vormden de nationaal-socialistische reactie op het gevaar van de productieve onteigeningen en toe-eigeningen door de proletarische elementen. Zoals algemener nationaal-socialisme een reactie is op de bewegingen en de passies van de proletariërs van alle landen.

Razzia's

De grootste angst van de Nederlandse communisten in februari 1941 was dat de NSB aan de macht zou komen, met behulp van de jodenvervolging en met steun van de Duitse bezetters. De bezetters zelf vormden op dat moment niet het politieke hoofdgevaar, zij zouden als vreemdelingen niet in de proletarische basis van de partij kunnen inbreken. In overeenstemming daarmee achtte ook de SD de communisten evenmin erg bedreigend. Maar de NSB, weliswaar gesteund door de Duitse bezetters, werd door de communisten wel degelijk in staat geacht om de basis van hun partij en daarmee hun bestaan in gevaar te brengen. Dat moest worden voorkomen met een algemene staking op 20 februari waarvan de communisten dachten dat die een grote kans van slagen had. De Duitse instanties hadden zich immers nog nooit frontaal tegen de arbeiders gericht en als nu maar vermeden werd dat de staking zich frontaal tegen de Duitsers zou richten, dan kon het wel eens goed gaan. De staking van 20 februari ging niet door. Het zou slechts twee dagen duren voordat zich een nieuwe aanleiding voordeed. Op 22 en 23 februari vonden in de oude Jodenbuurt twee razzia's plaats waarbij meer dan 400 joodse mannen werden opgepakt. Dat was iets ongekends in Amsterdam, waar weliswaar anti-joodse acties hadden plaatsgevonden, maar lang niet op deze schaal en ook niet, zoals nu, uitgevoerd door de Duitse politie. De verontwaardiging daarover in de stad was er ook bij de communisten, maar bij hen was er nog meer. Zij moesten als politieke voorhoede het hoofd zien koel te houden. Van de ene kant moesten zij reageren gezien hun opvattingen over de functie van de jodenvervolging. Ze hadden geen andere keuze, zij moesten wel denken dat de razzia's het begin zouden vormen van een staatsgreep door de NSB. Daar konden ze niet bij toekijken. Van de andere kant was er niet alleen een noodzaak; de razzia's vormden ook een mogelijkheid voor een al eerder overwogen algemene staking nu de verontwaardiging over de razzia's zo massaal was in de stad.

Jordaanoproer

De staking was in eerste instantie gepland voor maandag 24 februari en zou beginnen bij een aantal gemeentebedrijven. Het mislukte, er kwam weinig reactie van de gemeente-arbeiders. De volgende dag zou het, beter voorbereid, nog een keer geprobeerd worden. Deze keer zou ook het gemeente-vervoerbedrijf erbij betrokken worden. De trams mochten niet uitrijden, zodat iedereen in de stad wist dat er iets bijzonders aan de hand was. Dit keer lukte het, al had het ook kunnen mislukken. Er reden namelijk aanvankelijk wel degelijk trams uit, maar die werden door het publiek tot stilstand gebracht, omgegooid, met stenen bekogeld en gedwongen terug naar de remise te gaan. Dat laatste, het tot staan brengen van de aanvankelijk toch rijdende trams, was niet van tevoren bedacht door de initiatiefnemers van de staking maar wel doorslaggevend voor het succes ervan. Hadden de trams normaal gereden, dan was het op 25 februari in de straten van de stad niet veel anders geweest dan op andere dagen. Het blokkeren van het tramverkeer was al eerder beproefd, namelijk tijdens de dagen van het Jordaanoproer in juli 1934. Er waren trouwens wel meer elementen in de Februari-staking aanwezig die terugvoerden naar het Jordaan-oproer met zijn barricades, stenen gooiende bevolking en schietende politie en marechaussee. Er waren meer overeenkomsten dan sommigen lief is. Voor hen zal en moet de Februaristaking een antifascistische solidariteitsactie met de vervolgde joden zijn...

Veldslag

Op de middag van de eerste stakingsdag kwam het op de Westerstraat in de Jordaan tot een veldslag tussen duizenden demonstranten en de Amsterdamse politie, nadat de gedesoriënteerde Ordnungspolizei zich al in een vroeg stadium had teruggetrokken. Urenlang heersten er in de stad, eerst op de Westerstraat, later op de Rozengracht en in de buurt van de Dam, toestanden die aan de Jordaan-oproer deden denken. Er werd door de politie van het vuurwapen gebruikt gemaakt. Op de Westerstraat maakten de demonstranten een begin met barricades en bij de Dam werden auto's omver gegooid. De Februaristaking was tot het einde van de eerste stakingsdag een nieuw Jordaanoproer, waarbij de Amsterdamse proletariërs zich tegen iedereen keerden die hen op straat probeerde tegen te houden. De aanleiding om zich de straten toe te eigenen kon van alles zijn: steunverlaging in 1934, verlenging van de arbeidsdag in 1940, jodenpogroms in 1941. De proletarische energie kon zich op elk moment, om welke bruikbare reden dan ook, tegen wie dan ook, bezetter of niet, oorlog of geen oorlog, uiten. Het moment waarop het gebeurde, wanneer een kritisch punt bereikt was waarop nieuwe toe-eigeningen en veroveringen plaatsvonden, was onvoorspelbaar. Een Duits jodenpogrom kon onverwacht leiden tot een confrontatie met de 'vaderlandse' politie en het gemeentebestuur. Er had ook niets kunnen gebeuren, zoals op maandag 24 februari, of zoals bijna gebeurd was op 25 februari toen aanvankelijk toch een aantal trams uitreed en de staking alsnog dreigde te mislukken. Maar goed, het was nog net goed gegaan en vanaf één uur 's middags ontwikkelde de staking zich onomkeerbaar met een groeiende rijkdom aan motieven en impulsen: hoe langer de staking die eerste dag duurde, hoe meer levende elementen zich met elkaar verbonden, hoe meer motieven er bijkwamen om te staken: trams die nog doorreden, de chargerende Amsterdamse politie, de bazen van de gemeente die de staking wilden breken, het plezier om op straat te zijn, om niet te hoeven werken en stenen te kunnen gooien, om een barricade te maken, om de aanvankelijke Duitse verwarring te zien of de angst van gemeentebazen, de joodse voormannen Asscher en Cohen die de staking afraadden, enzovoorts...

Dolkstootlegende

Aan het einde van de eerste stakingsdag stelden de Duitse autoriteiten een avondklok in. Elke demonstratie zou vanaf nu neergeslagen worden en de bevelvoerder van de Duitse politie Rauter verbood zijn manschappen nog langer in de lucht te schieten. De volgende dag werd Amsterdam geconfronteerd met een gewelddadigheid die zo ongekend was als de pogroms eerder. Er werd door de Duitse ordetroepen niet alleen gericht geschoten, er werd ook gemitrailleerd en met handgranaten gegooid. Nu was wat er op 25 februari gebeurde ook voor de Duitse nationaal-socialisten schokkend. Sinds het begin van hun onweerstaanbare succes in 1933 hadden zij nooit meer menigtes gezien die niet onder hun leiding stonden, terwijl ze nu werden geconfronteerd met groepen die hun eigen verbindingen hadden en die hun eigen motieven bedachten. Niet-nationaal-socialistische menigtes op straat – dat kon vanuit de nationaal-socialistische perceptie, getekend door de bloedige ervaringen van oorlog en burgeroorlog, alleen maar het begin van een contra-revolutie zijn. Dat was altijd hun grote angst geweest: een binnenlandse vijand in de rug, terwijl er een oorlog met buitenlandse vijanden aan de gang was. Kortom: de dolkstootlegende van 1918. Voor de Duitse nationaal-socialisten was wat er op 25 februari gebeurde niet iets wat ze met hun eigen organisaties konden opvangen en verwerken. Hier was voor hen geen enkel aanknopingspunt, meer nog zoals bij de acties in de werkverschaffing in november 1940. Daarvoor waren de bewegingen nu te autonoom geworden. Het enige wat de nationaal-socialisten nog konden doen, was compromisloos en ongekend gewelddadig de minste of geringste beweging tegen gaan.

Bedrijvenstaking

Op hun manier gold ook voor de communisten dat zij niet in staat waren aansluiting te krijgen bij de veelvormige activiteiten van de 25-ste februari. Zij hadden een bedrijvenstaking gewild, niet een nieuw Jordaan-oproer. In de bedrijven dachten ze het sterkst te staan. De straten van de stad waren niet hun wereld. Daar kon van alles misgaan, konden de meest onverwachte dingen gebeuren, wemelde het van de provocateurs, soms in de eigen rijen, maar zeker bij de NSB en de WA. Zou het dan op straat uit de hand lopen, dan ontstond het gevaar van een gewelddadige confrontatie met de Duitse bezetters. En dat wilde men voor alles voorkomen. Voor alle duidelijkheid: natuurlijk zag men de bezetters als tegenstander, maar men wilde hen via gedisciplineerd verlopende bedrijvenstaking zo onder druk zetten dat ze de NSB niet meer zouden steunen bij een machtsovername. De verwachting dat dat zou lukken was gebaseerd op de welwillende reacties van de bezetters op de arbeidsonrust tot 25 februari. Maar de staking verliep anders dan de communisten het zich hadden gewenst en daarmee was ook de kans verkeken dat de bezetters nog een keer welwillend zouden reageren. En zo kregen de communisten de confrontatie die ze niet wilden. Wat de communisten ook zeiden na de staking, dat deze niet tegen de Wehrmacht was gericht, dat de Duitse soldaten proletariërs in uniform waren en dat slechts de Ordnungspolizei en de NSB schuldig waren aan de gebeurtenissen, de bezetters zeiden dat te doorzien, Zoals een van hen zei: "In Amsterdam wordt de drogreden aangehangen dat men tegen het nationaal-socialisme kan zijn en tegelijkertijd loyaal met ons Duitsers kan samenwerken". Dat onderscheid tussen Duits en nationaal-socialisme, oftewel het idee dat het nationaal-socialisme op zijn manier ook geen vaderland heeft was zeker voor de Duitse bezetters te veel gevraagd. Als er een macht was die zoiets niet begreep, dan waren zij, deze ultra-nationalisten, het wel. Zij voelden zich frontaal aangevallen en zij zouden onvoorstelbaar hard terug slaan. Vanaf nu waren de communisten levensgevaarlijke vijanden die fysiek uitgeschakeld moesten worden.

Oorlogsbuit

Wat aan het einde van de Eerste Wereldoorlog plaatsvond, is aan het einde van de Tweede Wereldoorlog niet gebeurd. Het einde van die oorlog is niet het begin geweest van een nieuwe cyclus van proletarisch leven. Waarom het niet is gebeurd, is niet wezenlijk. Het is geen gebrek, of tekortkoming, want er komt altijd wel weer een ander moment om het leven uit te breiden en toe te eigenen. Kennelijk was 1945 niet het juiste moment. De oorlog was voorbij, nieuwe producties waren niet tot stand gekomen en dus moest nu de oorlogsbuit verdeeld worden, want zoals Clausewitz opmerkte: 'de oorlog lijkt nog het meest op de handel'. Om recht op een deel van de buit van te krijgen, moest men zijn aandeel tonen aan de overwinning op Nazi-Duitsland. Men moest bewijzen dat men altijd, ook in moeilijke tijden, bij de latere overwinnaars had gehoord. En dat deden ook de communisten. Zij lieten wijselijk de laatste resten van hun zelfstandigheid tegenover de oorlog varen. Definitief onhoorbaar was het geluid geworden dat alle oorlogvoerende landen van dezelfde soort waren en samen hun oorlog voerden tegen de proletarische wereld. Opeens hadden ook de communisten een vaderland. En de Februaristaking? Die bewees nu juist dat zij altijd aan de goede kant hadden gestaan. Dat zij voor de joden in de bres waren gesprongen door zich frontaal tegen de meedogenloze Duitse bezetter te plaatsen, wel wetend hoeveel offers dat met zich zou meebrengen. Zo hebben de communisten van de Februaristaking hun trofee gemaakt door van het resultaat: het onverwacht meedogenloze Duitse optreden het uitgangspunt te maken: dat men zich vanaf het begin van de staking willens en wetens had willen keren tegen die gewelddadige vijand. Maar op 20 en 25 februari hadden zij echter hun vijand, die ze terecht niet rechtstreeks wilden aanvallen, heel anders gezien. Zij hadden op dat moment niet verwacht dat de Duitse ordetroepen op 26 februari zo veel slachtoffers zouden maken en de partij zouden vervolgen. En wat betreft de solidariteit met de joden: dat is ook een beperkt woord, in aanmerking genomen dat de razzia's terecht ook als aanleiding konden worden gebruikt om onder oorlogsomstandigheden toch zelfstandig te blijven leven. De herdenking van de Februaristaking is een hopeloos symbool van antifascisme geworden met zijn deprimerende woorden van 'solidariteit', 'verzet', 'menselijkheid', 'mensenrechten' en 'tolerantie'. Intussen zijn dat juist de oorlogsleuzen geworden waarmee het nieuwe Imperium, dat De Tweede Wereldoorlog heeft gebruikt om zich te vormen, ten oorlog trekt in Koeweit, Somalië of Bosnië.

Jos Scheren

Jos Scheren schreef samen met Friso Roest 'Oorlog in de stad. Amsterdam 1939-1941', Van Gennep, Amsterdam 1998. Hierin ook een uitgebreide reconstructie van de Februari-staking.

(*) Met 'proletarisch' is in deze tekst juist niet meer uitsluitend bedoeld het industrieproletariaat maar allen die produceren in relatie tot het kapitaal. Met de globalisering van het kapitaal tendeert alle productie proletarisch te worden. Wat dat betekent aan mogelijkheden en kansen voor een leven zonder kapitaal, kan hier niet worden uitgewerkt. Dat is een hoofdstuk apart.

 

Proletarische productie heeft geen beginpunt, geen aanleiding waar ze altijd aan blijft hangen, zo werkt dat niet. Zij kan beginnen bij uitbuiting en onteigening en dan onomkeerbaar haar eigen weg gaan, of weer opnieuw beginnen, op een andere plaats, om een andere aanleiding. Er is altijd wel iets in de wereld dat voor het grijpen ligt, waar een slag kan worden geslagen. De proletarische productie is niet uitsluitend ergens tegen, niet tegen de oorlog, die ergens ooit onverwacht altijd wel weer een opening biedt, niet tegen het fascisme dat, hoe destructief ook, tot in zijn capillaire uiteinden juist slechts een reactie is op de proletarische wereld.

De proletarische productie staat nooit stil, ook niet bij fascisme. Ze is te rijk om tot antifascisme beperkt te worden: ze is nergens continu tegen omdat ze altijd wel iets nieuws produceert. Wat ze op haar weg tegenkomt aan tegenstand en blokkades, zoals een pogrom in februari 1941 vervormt ze in haar eigen voordeel tot een aanleiding om in beweging te komen. Daarmee verdwijnt niet het lijden van de oorlog, of van een pogrom, maar wordt uitgesloten dat het leven erdoor wordt beheerst. De oorlog, een pogrom, uitbuiting kunnen even, een ogenblik een aanleiding zijn voor verdergaande productie maar terwijl de productie verder gaat, verbindt de aanleiding zich met nieuwe motieven en ervaringen en verliest ze haar oorspronkelijk gewicht, haar noodlottige zwaarigheid.

Oorlog & jodenvervolging & fascisme zijn geen wezenlijke materialen van proletarische productie, geen vaste bestanddelen van haar identiteit, die ze niet heeft. Net zo min als de proletariërs een vaderland hebben, hebben ze een taak, de opdracht om anti-fascistisch te zijn. Ze hebben wel wat beters te doen. Het begrip 'anti-fascisme' doet geen recht aan die autonomie. Het bijt zich in het fascisme vast en het blijft erin.

 

.Terug naar boven