Homepage

Uit: Ravage #251 van 23 januari 1998

INFORMANTEN IN HET SPEL

Nederlandse runner legt getuigenis af in zaak Schotse autonoom

Twee jaar geleden werd op verzoek van de Duitse justitie de Schot Alan C. van z'n bed gelicht op een logeeradres in Amsterdam. Hij werd verdacht van poging tot doodslag op een Duitse politieagente tijdens een autonomendemonstratie in de herfst van 1990 in Berlijn. Tijdens de rechtszaak werd voor de bewijsvoering gebruik gemaakt van verklaringen afkomstig van twee anonieme Nederlandse informanten, die hebben gefunctioneerd, of mogelijk nog functioneren, binnen de Amsterdamse actiescene. Omdat ze zelf anoniem wensen te blijven, voerde hun runner namens hen het woord in de rechtszaal.

Het is druk in de imposante rechtbank van het voormalig Oostberlijnse district Moabit. Na de gebruikelijke fouillering verdwijnen de meeste bezoekers naar de zaal waar het proces tegen Egon Krenz, de laatste leider van de DDR, plaatsvindt. Een tiental bezoekers spoedt zich richting tweede verdieping. In een kleine bijzaal dient een zaak uit 1990. De Schot Alan C. staat terecht op verdenking van poging tot doodslag op de Duitse politieagente Manuela Tews. De agente werd op 3 oktober 1990 bij een radicaal-linkse demonstratie in Berlijn door een demonstrant met een staaf op haar helm geslagen.

Zes jaar later werd Alan C., die in de periode 1987-1991 in het kraakpand Vrankrijk te Amsterdam woonde, als verdachte in deze zaak in Nederland aangehouden en uitgeleverd aan Duitsland. De bewijsvoering tegen hem is opmerkelijk: twee anonieme Nederlandse informanten zouden hebben verklaard dat Alan tegen hen gezegd zou hebben dat hij Manuela Tews zou hebben geslagen. Over wat er precies gebeurd is op die derde oktober 1990 valt niet te twisten. Het Duitse Openbaar Ministerie beschikt over een videoband van de toen nog op volle toeren draaiende Stasi-camera's. De beelden hebben betrekking op de bewuste demonstratie van radicaal-linkse actievoerders tegen de Duitse Eenwording. Op de Alexanderplatz, in het voormalige Oost- Berlijn, liep deze demonstratie uit de hand.

De schermutselingen zijn, ondanks de invallende duisternis, redelijk goed te volgen. Op de video is goed te zien dat op een bepaald moment een figuur zich losmaakt uit de voorste rijen van de demonstratie. Deze loopt in de richting van een politieauto, waar net een agente in wil stappen. In een flits van een seconde haalt hij uit met een staaf, en verdwijnt in de massa.

Maar de beelden zijn te vaag om vast te kunnen stellen of de in de rechtszaal aanwezige Alan C. de dader is. Ook de foto's die een aantal persfotografen ter plekke hadden genomen, geven geen uitsluitsel. Destijds is de meest duidelijke foto gebruikt voor een opsporingsaffiche, waarop meer dan driehonderd tips binnen zijn gekomen.

Manuela Tews zegt Alan aan zijn 'priemende blik' te herkennen. Berekeningen van de advocaten van Alan tonen echter aan dat het incident maar 0,8 seconde heeft geduurd. Bovendien is op de video duidelijk te zien dat Manuela zich in die korte tijd met haar hoofd afweerde. Ook aan de herkenning van Alan door andere agenten werd door de advocaten sterk getwijfeld. Er is geen Oslo-confrontatie geweest, waarin de getuigen uit een rij de dader moeten identificeren.

In rap tempo wordt vervolgens een aantal deskundigen van het Bundes Kriminal Ambt (BKA) aan het woord gelaten. Het Openbaar Ministerie moet bewijzen dat er sprake was van poging tot doodslag en niet gewoon openlijke geweldpleging. Aan de hand van de video-opnamen is de snelheid van de slag berekend. Gecombineerd met de mate van indeuking van de helm levert dit volgens het OM voldoende bewijs op. Er is bewust dermate hard geslagen, dat dit de dood tot gevolg zou kunnen hebben gehad.

Anonimiteit

Maar was het Alan wel die de slag toediende? Twee informanten uit Nederland, de kroongetuigen van het OM, moesten hierover uitsluitsel geven. Bij aanvang van het proces op 19 februari 1997 werd echter duidelijk dat zij niet konden getuigen, omdat beiden anonimiteit is beloofd. In hun plaats moesten K. Gebauer van het Berlijnse BKA-opsporingsteam en H. Plugge van de Nederlandse DBRZ (Dienst Bijzondere Recherchezaken) verschijnen. Zij hebben beiden met één van de twee informanten gesproken.

Gebauer vertelde dat de tip over Alan C. bij hem binnen was gekomen op 7 juli 1995. Via de BKA hoorde hij dat de Nederlandse geheime dienst een tip had in de zaak van de aangevallen agente. De BVD had een informant die Alan had herkend van het opsporingsaffiche. Alan was volgens de Nederlandse dienst 'gedurende langere tijd actief in de kraakbeweging'. Bovendien zou hij 'in verschillende Europese landen als een links-radicaal te boek staan'. Na binnenkomst van deze tip nam Gebauer contact op met Plugge van de CRI. Op 14 november 1995 reisde hij samen met collega Vogt af naar Zoetermeer en sprak ruim een uur met de informant.

Volgens Gebauer kwam de informant geloofwaardig en zelfverzekerd over. "De informant zei Alan persoonlijk te kennen. Zij zag hem vrijwel dagelijks in de periode 1987 tot en met 1990". Op vragen van de rechter over de achtergrond van Alan antwoordde Gebauer: "Alan hoorde destijds bij de harde gewelddadige kern van de Amsterdamse kraakbeweging (het zgn. 'Zwarte Blok' -red.). De informant vertelde verder dat Alan een beroepsactivist is, iemand die altijd voorbereid is op geweld. Bij demonstraties en rellen zou Alan steeds in de voorste rij ageren en de confrontatie met de politie gezocht hebben. Zijn kleren werden op die verwachtingen uitgekozen. Bijvoorbeeld 'snelle schoenen', als er rekening gehouden moest worden met vluchten. Zulke schoenen draagt de dader ook op de opsporingsfoto". Van die foto zou de informant Alan herkend hebben.

De informant wist volgens Gebauer te vertellen dat Alan in oktober 1990 met een aantal krakers uit Amsterdam naar Berlijn was gegaan. "Alan zou naar alle waarschijnlijkheid in een destijds gekraakt huis aan de Gneisenaustrasse gelogeerd hebben. Bedoeld wordt waarschijnlijk in het gebied van het metrostation Gneisenaustrasse. In dit huis zou in oktober 1990 een boekhandel zijn geweest", aldus Gebauer. Na terugkomst uit Berlijn in oktober 1990 verbleef Alan volgens de informant nog ongeveer zeven tot tien dagen in Amsterdam, waarna hij verdween.

Zwijgzame getuige

Vervolgens was het de beurt aan de Nederlandse CRI'er, H. Plugge. Plugge werkt op de afdeling Dienst Bijzondere Recherchezaken van de CRI. Dé afdeling van de CRI die zich bezig houdt met terreurbestrijding en politiek gewelddadig activisme. Recentelijk maakte Plugge nog deel uit van het opsporingsteam naar RaRa. Op dezelfde wijze waarop destijds zijn huidige baas R. Karstens voor de commissie Van Traa verscheen, betrad Plugge de Berlijnse rechtszaal: geschminkt, baardje opgeplakt en twee stevige jongens van het getuigenbeschermingsprogramma aan zijn zij.

Het leek wel alsof de informant zelf ten tonele verscheen. Plugge voelde zich duidelijk niet op z'n gemak. Met spaarzame ja's en nee's beantwoordde hij de vragen van de rechter. Hoe kwam u aan de informant, vroeg de rechter. "Die was al enkele jaren bij ons bekend", antwoordde Plugge. Is het een burger of een politieambtenaar? "Het is geen politie, maar een burger". Is de informant ook in Berlijn geweest? "Daarover kan ik niets zeggen". Heeft Alan volgens de informant misschien opgeschept over de misdaad? "Nee". Heeft de informant nog meer over Alan verteld? "Nee, ik heb alleen de foto laten zien en de informant heeft Alan daarvan herkend".

De getuigenis van Plugge wekte verwarring in de rechtszaal. Pas na een kwartier werd duidelijk dat er sprake was van twee verschillende informanten. Was u aanwezig bij het gesprek dat Gebauer voerde met de informant? "Ja, in Zoetermeer, met de BKA en de informant". Hoe ging dat verhoor? "De informant werd door Gebauer gehoord, daar ben ik bij geweest. Een andere informant heeft de foto gezien". U bedoelt dat deze informant een andere was dan die waar u zonet over sprak? "Ja, de tweede informant heeft de foto gezien en verklaarde 100% zeker te weten dat het Alan was." En de eerste informant? "Daar heb ik geen verklaring van opgenomen, ik was wel bij dat gesprek met Gebauer".

Volgens Plugge zijn er dus twee informanten in het spel. Eén van de BVD en een ander van de DBRZ, van Plugge's dienst zelf. Gebauer heeft met de BVD-informant gesproken, waar Plugge bij was, maar hij kende de betreffende informant verder niet. Plugge verexcuseerde zich bij de rechter voor zijn onduidelijkheid. Het gesprek met de BVD-informant had immers al "vijf tot zes jaar geleden plaatsgevonden".

Wat een beslissende getuigenis tegen Alan had moeten worden, eindigde in een debâcle. De rechter was ontevreden over Plugge's verklaring en wilde de informanten zelf spreken. Aan het einde van de zitting liet hij een brief opstellen voor de BVD en de CRI met het verzoek de informanten naar Berlijn te laten komen.

Kamercontrole

Twee weken later, op 18 maart, las de rechter een brief voor uit Holland. Deze was afkomstig van M.J.M. Rijk, hoofd van de afdeling Bijzondere Recherche Expertise Informatie van de CRI. Rijk bevestigde dat de informatie over Alan van een betrouwbare bron afkomstig is. De identiteit van de informant kon echter niet worden prijsgegeven.

De CRI had z'n huiswerk nu beter gedaan; er was nog eens met de informant gesproken. De CRI meldde dat bij de informant bekend was dat Alan op 29 september 1990 naar Berlijn zou vertrekken. Een controle van zijn kamer op 3 oktober om 13.00 uur heeft uitgewezen dat Alan op dat moment niet aanwezig was. De informant verklaarde verder dat het opsporingsaffiche van de Duitse politie op Alan's kamer heeft gehangen, aldus de CRI. Om de miskleun van Plugge over Alan's achtergrond goed te maken had de CRI een volledige lijst van Alan's strafzaken bijgevoegd. Een aantal veroordelingen wegens diefstal en brandstichting en een seponering voor openlijke geweldpleging. De BVD wees net als de CRI een getuigenis van haar informant af. Er waren immers afspraken gemaakt met de informant over diens anonimiteit en die wilde de BVD niet schenden.

Op 1 april 1997 werd de rechtszaak voortgezet. De rechter las ditmaal voor uit een nieuwe brief van Plugge. Die beschreef aan de hand van z'n informant hoe Alan in oktober 1990 in Amsterdam terugkwam uit Berlijn en in z'n woning in het pand Vrankrijk beweerde dat hij een politieagente had geslagen met een staaf. Een tijd later arriveerde er een Duitse bezoeker die het opsporingsaffiche bij zich had. Dit affiche zou Alan hebben opgehangen in zijn kamer, aldus de informant. Plugge gaf in z'n brief aan meer te willen vertellen en verscheen onverwacht zelf weer in de rechtszaal.

Plugge's nieuwe verklaring was opnieuw voer voor speculatie. Plugge begon over de informant die op Alan's kamer zou zijn geweest en daar het opsporingsaffiche had gezien. Dat was de informant die Gebauer ook had gesproken. Twee vragen van de rechter later had Plugge het over de informant die pas sinds drie jaar (vanaf 1994) voor hem werkt. Deze informant was niet speciaal op Vrankrijk gericht, maar op de links-terroristische beweging.

De onduidelijkheid over de positie van de informanten werd nog groter toen de rechter vroeg hoe het kwam dat Alan pas in 1995 in beeld is gekomen. Plugge antwoordde nuchtertjes dat "in 1991 een informant al gezegd had dat het om Alan C. ging". De BKA was destijds onmiddellijk van die informatie op de hoogte gesteld. Of die informatie ook bij het Berlijnse opsporingsteam terecht is gekomen, wist Plugge niet. Pas in 1995 toonde de BKA zich geïnteresseerd.

Het was de rechter inmiddels allemaal teveel geworden. Nederland werkte nauwelijks mee aan de zaak. De betrouwbaarheid van de informanten kon niet getoetst worden en als klap op de vuurpijl bleek de allereerste informatie al in 1991 aan Duitsland te zijn doorgegeven. Nog diezelfde dag kwam de rechtbank tot een uitspraak. Alan C. werd vrijgesproken en maakt aanspraak op een schadevergoeding voor de periode dat hij in voorarrest heeft gezeten.

Info boven vervolging

Voor Alan restte niets anders dan gissen naar de werkelijke gang van zaken. Waarom werkte de DBRZ zo hard mee aan de voorbereiding van de rechtszaak en liet de dienst het op het moment zelf afweten? Waren er wel twee informanten in het spel? Waarom kwam er geen BVD'er getuigen? Wat is er in 1991 precies gebeurd met de aan de BKA doorgegeven informatie? Werd Alan al die jaren gevolgd?

Al tijdens de rechtszaak lichtte Plugge toe dat de DBRZ vaak het verzamelen van informatie belangrijker vindt dan tot daadwerkelijke vervolging over te gaan. De rechter: Werd of wordt Vrankrijk in de gaten gehouden? Plugge: "Nee, ik hou me in het bijzonder met de linksterroristische scene bezig, niet met de kraakbeweging." Maar daarbinnen zijn toch zeker wel overlappingen? Als uw geloofwaardige informant nog nooit info heeft gegeven die heeft geleid tot strafvervolging, werkt hij dan niet eerder in een onschuldig Umfeldt?

"De informant beweegt zich in het milieu van linkse activisten, daar komt het ook vaak genoeg tot gewelddadigheden." Komt het vaak tot geweld of maar zelden? "Dat hangt er maar net van af, soms veel, soms zelden." En toch heeft die informatie nooit tot vervolging geleid? "Nee." Dus was die informant niet zo slim. "Zo kan je dat niet zeggen, het was niet allemaal even onschuldig, maar soms kan je beter sommige informatie zelf houden, ook om de informant te beschermen." Maar als de info door ander feiten bevestigd wordt kan je de informant toch beschermen? "Vaak is het hebben van informatie van groter belang dan processen."

In dit geval is besloten de informatie wel in te zetten in een proces. De DBRZ was waarschijnlijk op de hoogte van het feit dat Alan in 1995 vanuit Japan, waar hij woont bij zijn vriendin, op reis ging naar Europa. Hij bezocht wat oude vrienden en ging bij z'n moeder langs. In een fax van de BKA aan de Berlijnse politie van 7 juli 1995 werd voor het eerst melding gemaakt van de tip uit Holland: 'Er zijn goede mogelijkheden, zijn huidige verblijfplaats te lokaliseren'. Deze informatie kwam van Plugge's DBRZ. Deze dienst leek Alan's bewegingen nauwkeurig te volgen. Alan staat op een signaleringslijst.

In mei 1995 ging Alan op bezoek bij zijn moeder in Schotland. Daar vroeg hij op 9 mei 1995 een nieuw paspoort aan. Een bericht dat weer opduikt in een fax van de BKA aan Gebauer van 30 november 1995. 'Internationale Zusammenarbeit bei der Bekämpfung des Terrorismus' luidde de kop.

De BVD constateerde vervolgens dat Alan in december 1995 in Amsterdam verbleef. Of de BVD hem op verzoek van de Duitsers in de gaten hield of op eigen initiatief is niet geheel duidelijk. Opmerkelijk is dat de BVD geen spraakmakende conclusies verbond aan zijn aanwezigheid in Amsterdam. In een ambtsbericht aan de DBRZ zei de BVD ervan op de hoogte te zijn dat Alan in Amsterdam verbleef. Er hoefde alleen geen actie te worden ondernomen. Bij de DBRZ dachten ze daar anders over. Plugge stuurde het BVD-ambtsbericht door aan zijn Duitse collega's, die meteen een rechtshulpverzoek de deur uit deed. Zo gebeurde het dat op een vroege morgen van januari 1996 Alan uit zijn logeerbed werd gevist.

Raadsels

Het is duidelijk dat de CRI een belangrijke spilfunctie heeft vervuld in de opsporing van Alan. Er werden internationale contacten gelegd, er werd informatie van de concurrerende BVD doorgespeeld en er werden informanten 'geregeld'. Dat de CRI het op de rechtszaak zo gigantisch heeft laten afweten is een raadsel. Was men toch niet goed voorbereid op de Duitse volharding de informanten zelf te horen? Of was er eigenlijk maar één informant en wilde men dit debâcle voorkomen in de rechtszaal?

In het kader van terrorismebestrijding in de Europese Unie vindt er regelmatig overleg plaats tussen de verschillende opsporingsdiensten. Wellicht wilde de DBRZ hier ook een keer een goed figuur slaan. Een grote miskleun is dan echter het optreden van Plugge. Een overtuigende getuigenis van zijn kant had een hoop twijfel bij de rechtbank kunnen weghalen. Nu was het resultaat dat de rechter beide informanten wilde horen.

En waarom kwamen zij niet? Er zijn immers constructies denkbaar waarbij de rechter, aanklager en advocaat de getuigen achter gesloten deuren kunnen horen. Was er toch meer te verbergen dan in eerste instantie leek? In het dossier is alleen van de BVD-informant een verklaring opgenomen. Dat is het gesprek met Gebauer en Plugge van 14 november 1995. In feite is dit de informatie die in 1991 al bekend was. Gebauer merkte na dat gesprek op dat één verklaring tegen Alan erg mager is voor een veroordeling. Hij vroeg Plugge een tweede informant te zoeken. Heel snel, binnen zestien dagen heeft Plugge een tweede informant te pakken.

In eerste instantie wist de eerste informant veel meer dan de tweede. De eerste informant kwam immers uit Alan's directe omgeving. Hij/zij hield al vanaf 1987 de linkse actiescene in en om het Amsterdamse kraakpand Vrankrijk in de gaten. De CRI-informant, volgens Plugge pas in 1994 geworven door de CRI, wist slechts Alan te herkennen van het opsporingsaffiche.

Toch kwam de CRI, en niet de BVD, tijdens het proces met meer informatie. Bijvoorbeeld de controle van Alan's kamer in Vrankrijk op de dag van de demonstratie. Deze 'kamercontrole' van 3 oktober 1990 roept veel vragen op. De tweede informant is pas in 1994 geworven door de DBRZ. Was het dan toch de eerste informant die Alan's kamer betrad? Maar waarom komt dan de CRI met deze informatie en niet de BVD? Zijn informant één en twee niet gewoon één en dezelfde persoon. Iemand die een aantal jaren door de BVD/PID gerund werd en is overgeheveld naar de DBRZ. Deze en eerder aangeroerde vragen zullen voor Alan, en met hem vele anderen, wellicht altijd onbeantwoord blijven.

Buro Jansen & Janssen

Dit artikel zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot verdere speculaties en discussie. Laat je echter niet leiden door paranoïa - dat is natuurlijk makkelijk gezegd, maar toch - en bedenk dat de aangedragen verklaringen waarop dit artikel gebaseerd is afkomstig zijn van de politie. Voor op- en aanmerkingen: Schrijf naar J&J, Pb 10591, 1001 EN Amsterdam, of naar de redactie van dit blad.

[kadertje]

Dienst Bijzondere Recherchezaken

H. Plugge is werkzaam bij de Dienst Bijzondere Recherchezaken (DBRZ) van de CRI te Zoetermeer. Het is de afdeling van de CRI die zich bezig houdt met terreurbestrijding en politiek gewelddadig activisme. Rechercheurs van deze dienst hebben deel uit gemaakt van het eerste RaRa-opsporingsteam, het Landelijk Coördinatie Team (LCT). Plugge zelf maakte ook deel uit van het team dat Opstand onder de loep nam in verband met RaRa.

De DBRZ (voorheen Bijzondere Zaken Centrale, BZC) heeft een uitgebreid takenpakket. Uit het jaarverslag over 1993 (daarna is de CRI opgegaan in de KPLD en zijn er geen aparte CRI-jaarverslagen meer) blijkt dat de DBRZ een tweemaandelijkse 'Update Terrorisme en Politiek Gewelddadig Activisme' produceert. Politiekorpsen, burgemeesters en anderen worden op de hoogte gehouden van de belangrijkste nationale en internationale ontwikkelingen. Internationale samenwerking vindt plaats in de 'Werkgroep Terrorisme' van de Derde Pijler en via Interpol. In het jaarverslag wordt vermeld dat de 'uitwisseling van informatie net als in de voorgaande jaren voortreffelijk verliep'.

Een belangrijk product van de DBRZ zijn de zogenaamde 'dreigingsanalyses'. Het grootste deel daarvan wordt geproduceerd op verzoek van het Landelijk Coördinatie Centrum, dat centrale sturing van openbare orde problematiek regelt. De DBRZ produceerde een dergelijke dreigingsanalyse ook voor de Eurotop in Amsterdam.

De Dienst beschikte in 1993 over zes misdaadanalisten. Deze analisten maken projectmatige analyses van een actueel onderwerp. Wat is de kans op nog een RaRa-aanslag, hoe staat het er voor met het ELF? In 1993 werden 26 van dit soort analyses geproduceerd. In dat zelfde jaar is de DBRZ begonnen haar terrein flink uit te breiden. In dat jaar werd bijvoorbeeld het CAPRO-project opgestart, wat uiteindelijk tot het Bouterse-onderzoek heeft geleid. Binnen project Capro werd alle informatie over georganiseerde criminaliteit in Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen gecoördineerd. Er werd een database opgezet met meer dan 2000 geëvalueerde berichten. In 1993 richtte de DBRZ zijn vizier vooral op RaRa, antimilitaristische acties, ELF, PKK, Dev Sol en het rechts-extremisme.

De DBRZ heeft veel te maken met de BVD, die immers dezelfde groepen in de gaten houdt. In het verleden is er de nodige concurrentie geweest tussen de beide diensten. Vooral in het LCT, het eerste RaRa-team, liepen de frustraties tussen politie en BVD hoog op. Een commissie onder leiding van officier van justitie J.A. Blok uit Groningen moest een einde maken aan de competentiestrijd tussen beide diensten. De commissie stelde vast dat beide diensten legitiem actief zijn op het terrein van de terreurbestrijding. Het pro-actief opsporen op het terrein van terreurbestrijding werd hiermee niet langer exclusief voor de BVD. De DBRZ werd hiermee minder afhankelijk gemaakt van BVD-informatie. De onderlinge verstandhouding moest worden verbeterd door detachering en netwerkvorming, iets wat de afgelopen jaren gestaag heeft plaatsgevonden. Sinds 1992 wisselen de BVD en de CRI hun personeel tijdelijk uit.

 

Naar boven
Naar overzicht dit nummer
Naar Jaargang 1998