Naar archief

UIT: NN #191 van 25 augustus 1995   

Rechtmatigheid van kernwapens 

Door vast te houden aan kernbewapening tonen Clinton, Chirac, Voorhoeve en Van Mierlo zich bereid tot grotere oorlogsmisdaden dan de door hen zo verafschuwde wandaden van Karadzic en Mladic in Bosnië." Dat betoogde Mr. Meindert J.F. Stelling, verbonden aan het Tribunaal voor de Vrede, tijdens de Herdenking 50 jaar Hiroshima, op 6 augustus in Utrecht. Hij liet morele sentimenten buiten beschouwing, en toetste de kernbewapening aan het internationaal oorlogsrecht. Zijn kernwapens rechtmatig? 

Er zijn internationale rechtsregels die normen stellen ten aanzien van de oorlogvoering. Die rechtsregels hebben de bedoeling om in de afschuwelijke situatie van een gewapend conflict, van oorlog, te voorkomen dat een totale barbarij ontstaat. Zij zijn erop gericht een minimum aan humaniteit te handhaven. Daardoor kan worden voorkomen dat gruweldaden worden gepleegd die tot diepgewortelde haat zou leiden en die het nog moeilijker zouden maken dat de strijdende partijen in de toekomst vreed­zaam naast elkaar zouden kunnen leven. Sommigen hebben de hoop dat door die rechtsregels de oorlog zelfs op den duur kan worden uitgebannen.  

Dit omdat die rechtsregels kunnen bijdragen aan het besef dat de oorlog een verwerpelijke keuze is, dat mensen elkaar niet behoren te doden. Dat die rechtsregels er zijn, is vijftig jaar na Hiroshima algemeen bekend. Gebeurtenissen in oorlogsgebieden als Bosnië geven snel aanleiding om te spreken over oorlogsmisdaden, een term die uitsluitend betekenis kan hebben vanuit het besef van de onderliggende rechtsnormen. In de oorlogsmisdaden die worden gepleegd, zien sommige politieke leiders zelfs aanleiding om te pleiten voor een ingreep met militaire middelen.  

Ik heb de indruk dat het oorlogsrecht nu meer bekendheid heeft dan op het moment dat de eerste atoombom operationeel werd gebruikt. Deze grotere bekendheid kan worden verklaard vanuit de processen die na de Tweede Wereldoorlog zijn gevoerd tegen de leiders van het Derde Rijk en het Japanse Keizerrijk. Die processen te Neurenberg en Tokio hebben grote bekendheid gekregen. Bovendien is het oorlogsrecht na de Tweede Wereldoorlog verder ontwikkeld en zijn in nationale rechtssystemen bepalingen opgenomen die straffen stellen op inbreuken op het oorlogsrecht. Ook dat heeft geleid tot een grotere bekendheid.  

En ten slotte hebben vredesgroeperingen gebruik gemaakt van het oorlogsrecht om de onaanvaardbaarheid van bepaalde methoden of middelen aan te tonen. Hierbij kan gewezen worden op de protesten tegen de Vietnamoorlog en de strijd tegen kernwapens. Zo hebben in Nederland het Tribunaal voor de Vrede, dat in 1985 een tribunaal over kernwapens organiseerde, en de Stichting Verbiedt de kruisraketten, die een proces tegen de Staat aanspande over de plaatsing van kruisraketten, mijns inziens zeker een bijdrage geleverd aan het besef dat ook in oorlogstijd niet elk geweld is toegestaan.  

Belangrijk is dat de belangrijkste regels van het oorlogsrecht onderdeel uitmaken van de hoogste normen van het internationaal recht. Het gaat om dwingende rechtsregels, het ius cogens. Staten kunnen zich daaraan niet eenzijdig onttrekken. Ook wanneer een aantal staten een verdrag sluiten dat niet in overeenstemming is met het ius cogens, gaat het ius cogens voor en behoud het zijn gelding. Met andere woorden: staten zijn altijd gebonden aan de belangrijkste regels van het oorlogsrecht. Zij kunnen militairen niet opdragen te handelen in strijd met het oorlogsrecht zonder die militairen tot oorlogsmisdadigers te maken. 

Desondanks is er een grote terughoudendheid bij de kernmogendheden en hun bondgenoten om de vraag te beantwoorden of kernwapens in overeenstemming zijn met het oorlogsrecht. Zij verzetten zich recent tegen resoluties van de Wereld Gezondheids Organisatie en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin een oordeel van het Internationaal Gerechtshof wordt gevraagd over de rechtmatigheid van kernwapens. Gelukkig heeft dat verzet er niet toe geleid dat die resoluties werden verworpen. Het Internationaal Gerechtshof heeft dan ook zowel van de Wereld Gezondheids Organisatie als de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties het verzoek ontvangen om zich uit te spreken over de rechtmatigheid van kernwapens.  

Ook de Nederlandse regering is tegen een juridische beoordeling van kernwapens op basis van het oorlogsrecht. Dat is overigens niet van vandaag op gisteren. Toen ik als officier in 1980 meedeelde dat ik zou weigeren aan de inzet van kernwapens mee te werken omdat die inzet een oorlogsmisdaad zou zijn, wilde de Minister van Defensie al niet reageren op mijn beroep op het oorlogsrecht. Hij eiste eenvoudigweg onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Dat is een eis die na processen van Neurenberg en Tokio volstrekt onmogelijk is. Maar zelfs de Nederlandse rechter weet op het moment dat de kernwapens ter discussie worden gesteld, opeens niet van dwingende internationale rechtsregels. De Nederlandse rechter meende zelfs dat van een officier onvoorwaardelijke gehoorzaamheid mocht worden geëist. En ook de rechter weigerde, in strijd met zijn rechtsplicht, in te gaan op het beroep op het oorlogsrecht.  

Dit laatste geeft wel op heel duidelijke wijze aan dat er juridisch gezien iets mis is met kernwapens. De vraag naar de rechtmatigheid van kernwapens mag niet worden gesteld omdat de beantwoording daarvan ongewenst is. Ongewenst omdat men enerzijds de pretentie wil volhouden een rechtsstaat te zijn, anderzijds de kernwapens niet wil opgeven ondanks het gegeven dat zij evident misdadig zijn.  

Want dat laatste is het geval. Inzet van kernwapens is in strijd met de meest fundamentele normen van het oorlogsrecht. Die meest fundamentele normen houden het volgende in:  

  1. De burgerbevolking mag nooit het doelwit van een militaire aanval zijn;
  2. Er moet altijd onderscheid worden gemaakt tussen militairen en de burgerbevolking en tussen militaire en civiele objecten;
  3. Tegen een militair doelwit mag geen geweld worden gebruikt dat leidt tot onevenredige bijkomstige benadeling van de burgerbevolking;
  4. Er mag geen geweld worden gebruikt dat tot onnodig lijden leidt.

Kernwapens zijn vanaf het begin van hun bestaan bedoeld geweest om ingezet te worden tegen de burgerbevolking. Dat is nog steeds de gedachte achter de strategie van de nucleaire afschrikking. Die strategie gaat er ook nu nog van uit dat hele steden zullen worden vernietigd. Met andere woorden: de burgerbevolking vormt het uiteindelijke doelwit van kernwapens.  

Bovendien zijn kernwapens massavernietigingsmiddelen, zodat zij geen onderscheid kunnen maken tussen militairen en de burgerbevolking. Ook indien zou kunnen worden betoogd dat zij worden ingezet tegen bepaalde militaire doelen, treffen zij tegelijkertijd noodzakelijkerwijs de burgerbevolking en burgerlijke objecten. Daarbij is de benadeling van de burgerbevolking altijd disproportioneel. En zelfs nadat de kernwapens hun doelwitten hebben vernietigd veroorzaken zij door hun blijvende radioactiviteit ziekte en dood. De radioactiviteit veroorzaakt zelfs ziekte en dood van mensen die nog niet eens geboren waren tijdens het gewapend conflict. Daarmee is sprake van volstrekt onnodig lijden in de betekenis van het oorlogsrecht. 

Het oordeel over de rechtmatigheid van kernwapens anno 1995 verschilt niet van het oordeel dat ten tijde van Hiroshima daarover diende te worden gegeven. Het gebruik van de atoombom op Hiroshima was zuiver gericht tegen de burgerbevolking, was erop gericht terreur te zaaien en was een oorlogsmisdrijf. Het was een oorlogsmisdrijf zoals alle zogenaamde oppervlakte bombardementen van de Tweede Wereldoorlog, bombardementen waarbij hele gebieden in steden tot doelwit werden gemaakt. Te noemen vallen: Rotterdam, Coventry, Hamburg, Dresden, Tokio.  

In essentie verschilde de atoombom op Hiroshima niet van de massale luchtbombardementen tegen de genoemde steden. Dit maakt ook duidelijk waarom die atoomaanval kon plaatsvinden. Er werd uitsluitend van een nieuw technisch middel gebruik gemaakt dat bij de politieke en militaire leiders niet tot wezenlijk nieuwe morele dilemma's leidde. Het was een nieuw technisch middel dat de doelstelling van de luchtstrategie, het terroriseren van de burgerbevolking, veel eenvoudiger voor realisatie vatbaar maakte. De inzet van het kernwapen tegen Hiroshima en drie dagen later tegen Nagasaki vormde een vervolmaking van een strijdmethode die altijd was beoogd in de luchtstrategie.  

Hoe kon dit allemaal gebeuren? Hoe kon het dat de bedenkers van de luchtstrategie, de Italiaanse generaal Douhet en de Amerikaanse generaal Mitchell, aan het begin van deze eeuw openlijk schreven over het terroriseren van de burgerbevolking als doelstelling van het gebruik van bommenwerpervloten? Dit terwijl in die tijd de fundamentele normen van het oorlogsrecht niet verschilden van die van heden ten dage. Hoe kon het dat zij schreven over het gebruik van gifgas tegen de bevolking van steden, terwijl het gebruik van dat middel door alle staten formeel was afgekeurd? Hoe kon het dat militaire en politieke leiders kozen voor een misdadige strategie?  

Het antwoord op die vragen verschilt niet van het antwoord op de vraag waarom militaire en politieke leiders heden ten dage vasthouden aan de militaire strategie waarin het gebruik van kernwapens is voorzien. Zij menen met het kernwapen een machtsmiddel in handen te hebben dat hen vrijwaart van politieke overheersing door een andere mogendheid.  

Bij militairen komt daarbij de hebbelijkheid dat zij gewend zijn te denken vanuit de meest bedreigende militaire situatie. Zij streven naar een militair apparaat dat ook in de meest bedreigende situatie een antwoord kan geven op die bedreiging. Daarom werden er grote voorraden gifgas aangelegd, hoewel het gebruik daarvan in 1925 verboden werd. Daarom werd gekozen voor bommenwerpervloten die de burgerbevolking zouden kunnen terroriseren. De vijand zou er zeker gebruik van maken en dan zou je niet met lege handen mogen staan.  

Voor politieke en militaire leiders geeft de door hen gevoelde behoefte aan militaire machtsmiddelen dan ook de uiteindelijke doorslag. Dwingend internationaal recht, dat juist inhoudt dat in de extreme situatie van oorlogsvoering een minimum aan humaniteit staande wordt gehouden, wordt door hen bewust genegeerd. En in die keuzes verschillen, om maar wat namen te noemen, Clinton, Chirac, Voorhoeve en Van Mierlo, niet van Truman, Churchill en Göring.  

Door vast te houden aan kernbewapening, door vast te houden aan de mogelijke inzet van nucleaire massavernietigingsmiddelen, geven de Clintons, Chiracs, Voorhoeves en Van Mierlo's van vandaag aan bereid te zijn om als puntje bij paaltje komt hun militairen misdadige opdrachten te geven. Zij tonen zich daarmee bereid tot grotere oorlogsmisdaden dan de door hen zo verafschuwde wandaden van Karadzic en Mladic in Bosnië. En net zoals Karadzic en Mladic proberen zij hun minachting voor het recht te verbloemen of in ieder geval niet toe te geven. Daarom hebben zij zich ook zo verzet tegen de resoluties van de Wereld Gezondheids Organisatie en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin om een oordeel wordt gevraagd van het Internationaal Gerechtshof over kernwapens. Zij willen niet dat hun misdadige keuze voor het oog van de hele wereld als zodanig wordt ontmaskerd.  

Het recht wordt door de kernmogendheden en hun bondgenoten nog steeds opzij gezet. Nog steeds accepteren de bevolkingen van de betrokken landen dat dit gebeurt. Nog steeds accepteert de bevolking dat rechtsregels die het uiterste aan humaniteit dienen te waarborgen, worden ondermijnd door hun eigen regering.  

Maar er is hoop. Op deze dag dat we vijftig jaar Hiroshima herdenken, mogen we godzijdank vaststellen dat de kernmogendheden en hun bondgenoten er niet in geslaagd zijn de resoluties van de Wereld Gezondheids Organisatie en de Algemene Vergadering tegen te houden; het Internationaal Gerechtshof zal zich uitspreken over kernwapens. Dat is ook gebeurd onder invloed van het verzet vanuit de bevolkingen tegen kernwapens, dat tot uitdrukking kwam in enorme aantallen handtekeningen tegen kernwapens. En we kunnen ook vaststellen dat er een massaal en mondiaal verzet opkomt tegen het voornemen van de Franse president Chirac om opnieuw kernproeven te nemen op Mururoa. Kernproeven die moeten leiden tot een nieuwe generatie kernwapens. De wereld gruwt daarvan en wenst echte kernontwapening.  

De herdenking van Hiroshima is een oproep tot verder verzet tegen kernwapens, is een oproep het internationaal recht volop tot gelding te laten komen. 

Mr. Meindert J.F. Stelling 

Utrecht, 6 augustus 1995 Herdenking 50 jaar Hiroshima

Naar boven
Naar overzicht dit nummer
Naar Jaargang 1995