Naar archief

UIT: NN #176 van 13 januari 1995   

LANDVERRAAD 

"Een deserteur is een deserteur". En: "Op landverraad staat wat ons betreft de doodstraf". Sinds Poncke Princen een visum heeft gekregen om zijn familie te bezoeken staan de media vol met dergelijke hysterie. De waarschuwing aan het adres van de opponenten van Princen, dat hypocrisie in dit soort kwesties niet denkbeeldig is, blijkt gericht aan dovemansoren. "De militairen die ooit in Indonesië vochten, waren 'goed' en Princen was dus 'fout", zo simpel is dat. Wie die redenering wil vertroebelen door nuanceringen aan te brengen kan een schop krijgen. Is dat fascistisch? "Nee", roepen de oudstrijders in koor, "dat is niet fascistisch". Waarmee ze de basis legden voor dit schrijven, want iedereen die geweld niet principieel afwijst en daarbij expliciet vermeldt absoluut niet fascistisch te zijn, betekent gevaar. 

Het rare is natuurlijk dat het helemaal niet om Johannes Princen gaat. (Poncke is een bijnaam die Princen kreeg naar aanleiding van zijn voorliefde voor de roman Pastoor Poncke van Jan Eekhout). De oudmilitairen worden geplaagd door hun oorlogsverleden, en dat is wat ze dwars zit. Want ze weten natuurlijk allemaal ze kunnen het althans weten - dat Indonesië internationaal al jaren als onafhankelijke staat was erkend toen Nederland er zogenaamd de orde aan het herstellen was.  

Het is zelfs zo dat Nederlandse gezagsdragers, zoals generaal Spoor, alles op alles hebben gezet om vredesakkoorden te voorkomen. Toen de Verenigde Naties aan ons land het ultimatum hadden gesteld om uiterlijk 31 december 1949 uit Indonesië vertrokken te zijn, stuurden commandanten hun manschappen gewoon weer op patrouille om alsnog honderden doden te maken. Aan het einde van de oorlog bleek dat voor elke dode Nederlander maar liefst tien Indonesiërs waren gestorven. Het is dus niet zo vreemd dat het woord exces volgens ooggetuigen een eufemisme is voor wat de Nederlanders in Indonesië hebben aangericht. 

Maar dat is nog niet alles. In het radioprogramma O.V.T. dat de VPRO op zondag 8 januari uitzond, vertelden mannen die hadden geweigerd om in Indonesië te vechten, dat de Nederlandse regering hen had gedreigd met een gevangenisstraf van 15 jaar als ze niet naar het slagveld zouden gaan. De kandidaatssoldaten werden bovendien gedwongen om de schepen die ze naar Indonesië moesten brengen één voor één te betreden zodat ze van hun makkers niet wisten wie wel en wie niet over de loopplank had willen lopen. Eén dienstweigeraar vertelde dat hij in een gevangenis werd gegooid waar ook SS'ers zaten. Alsof dat op zichzelf al niet vernederend genoeg was, werd hij ook nog eens slecht behandeld. Het feit dat hij in de gevangenis had gezeten, heeft hem trouwens zijn hele leven niet alleen psychisch, maar ook praktisch dwarsgezeten: het was uitermate moeilijk werk te vinden en te houden. 

De opponenten van Princen vertellen intussen een heel ander verhaal. Het ging in Indonesië niet om een koloniale oorlog. De Indonesische leiders waren erop uit een dictatuur te vestigen, de Nederlanders boden voornamelijk humanitaire hulp. Helaas, ze hebben ongelijk. Het vermakelijkste is dat ze dat zelf onderstrepen doordat ze hun ware aard niet weten te verloochenen. Hun reacties op het verlenen van een inreisvisum aan Princen zijn namelijk op z'n minst fascistisch getint, zoals ook het Nederlandse geweld in Indonesië dat was: de Nederlandse übermenschen zouden die domme inboorlingen immers wel eens mores leren. 

Zo bezien is het heel verklaarbaar dat de oudstrijders hun frustraties nu uiten. Extreem-rechts gedrag is intussen immers doodnormaal geworden. Wie zijn racisme, haat of wat dan ook een beetje slim verpakt - zodat het er een beetje vriendelijk uitziet - krijgt bij de landelijke pers alle kans zijn mening te verkondigen, of de journalist te beïnvloeden. De Telegraaf is als 'gezond verstand'-krant uiteraard het bekendste voorbeeld, maar zelfs een kwaliteitskrant als NRC Handelsblad had het in verband met Princen over landverraad. Daardoor is er een sfeer ontstaan waarin het legitiem is dat mensen die hebben gefaald, maar dat niet tegenover zichzelf durven in te zien, een ander mens nemen om hun frustratie op te botvieren. 

Een tweede factor is dat de persoon van Princen een geschikte zondebok leek: zwak, oud en ziek en dus niet in staat tot verweer. Dat Princen zich als denkend mens heeft geprofileerd, zich inzet voor de rechten van de mens en voortdurend probeert de juiste keuze te maken, vergaten zijn opponenten voor het gemak. Dergelijk gebruik van oogkleppen (wat ik niet wil zien, zie ik ook niet) leidt per definitie tot onzuiver redeneren: verzachtende omstandigheden bestaan voor Princens tegenstanders niet. Anders gezegd; de aanval op Princen is totaal. Niet alleen zijn gedrag tijdens de oorlog in Indonesië wordt veroordeeld, ook zijn gedrag van na de oorlog wordt van geen enkele positieve waarde geacht. 

Wie mensen als Princen zo aanvalt, valt ook hun levenshouding aan. Die interesseert zich niet zo voor mensenrechten. Voor andermans armoede. Materialisme is belangrijker dan idealisme, dit is mijn huis en dat moet zo blijven; dit is mijn land en ook dat moet zo blijven. Wie durft te beweren dat je een andere houding kunt kiezen, is verdacht en eigenlijk crimineel. Ook hierin manifesteert de oudstrijder zijn fascistische gekleurde wereldbeschouwing. 

Met andere woorden: nadenken doen veel oudstrijders bij voorkeur niet. Ze hebben hun herinneringen in een lading zoutzuur opgeborgen en op de pot een etiket met een fris oranje randje geplakt. Voor sommigen onder hen is die vrijwillige dementie misschien zonder gevaar, maar voor de meesten blijkbaar niet. Jarenlang voelden ze zich tevreden, maar nu ze zich moeten verantwoorden, beseffen ze dat ze verleerd hebben zuiver te redeneren. Voor zulke mensen zijn fascistische redeneertechnieken een uitkomst: de structuur ligt al klaar, je hoeft alleen op de stippellijntjes de juiste namen in te vullen. En als je dan ook nog wordt verteld dat fascisme iets heel anders is dan wat je in je onderbuik voelt opborrelen, wel, dan laat je je bruine scheet de wijde wereld in. Je zou ze de kost moeten geven, die er nog een gevoel aan opluchting aan over houden. 

En Princen zelf? Hij zwijgt, net als zijn geliefde pastoor Poncke op die gedenkwaardige zondag, toen hij zijn parochianen vroeg: "weet ge, waarover ik u te spreken heb? Weder klonk de stem van de sluwaard van zooseffens: "Mijnheer pastoor, sommigen weten het, andere niet." - "Welaan", sprak pastoor Poncke - "dat zij, die het weten het dan berichten aan hen die het niet weten!" - en hij beëindigde de zondagsmis zonder preek. 

Hans Fidoor

Naar boven
Naar overzicht dit nummer
Naar Jaargang 1995