Naar archief

UIT: NN #169 van 23 september 1994    

Toerist in eigen stad 

Dat Amsterdamse krakers in een openluchtmuseum bivakkeren, is een oude wijsheid die wordt overgeleverd van de ene op de andere generatie. In een van de oorsprongsmythes van het Amsterdamse kraken wordt verhaald van Amerikaanse hippietoeristen die in 1969 gammele slooppanden openbraken om daar goedkoop hun summer of love in door te brengen.  

Uit het wilde kraken van de toeristen zou de eerste georganiseerde kraakgroep zijn voortgekomen. Sedertdien zijn de toeristen onder ons geweest. Zowel krakers als toeristen zijn 'slechts op bezoek' en laten geen sporen achter, op wat afval na. Hun tijdelijk verblijf zou een verhoogd bewustzijn kunnen opleveren over het nomadisch karakter van het leven op deze planeet.  

Maar het tegenovergestelde gebeurde. Al snel kwamen deze twee groepen tegenover elkaar te staan. De kraker wilde maar al te graag stadsbewoner worden (met alle privileges van dien) en voor de toerist werd de kraker een fotografisch/antropologisch object dat zo mooi past in het bonte stadsbeeld. Het gevoel toerist te zijn in eigen stad, is in het onderbewustzijn terechtgekomen en duikt zo nu en dan weer op, als een archaïsche staat van het krakers-dasein.  

Wanneer de politieke richting weer eens zoek is geraakt en de onderlinge samenhang van 'de beweging' het nulpunt heeft bereikt, duikt de toeristische invalshoek weer op, als de terugkeer van een verdrongen kijk op het eigen gehannes. De vrolijke onbeholpen promotie van chaos en vaagheid is een geheime kracht van Amsterdamse krakers, dat mediaal gezien een krachtig wapen kan zijn, mits het al zijn lulligheid tentoongespreid heeft. Het etaleren van militantie als toeristisch product is zo effectief omdat het een appèl doet op het onbehagen van de burgerij, die beseft dat zij niet meer is dan figurant in een zeventiende eeuws decor. Ook toeristen zijn niet gewend aan zo'n metaniveau.  

Het kraakmuseum De Zwarte Kat is daarom ook een voorstel te komen tot de oprichting van een toerismemuseum. Aldaar kunnen de toeristen al direct na aankomst hun eigen geschiedenis gaan bezichtigen, inzicht krijgen in de wijze waarop de oude façades kunstmatig in stand worden gehouden, hoe Amsterdammers zich aanpassen om een deviante indruk op de bezoekers te maken (inclusief anti-toerisme acties).  

Krakers hebben nu eindelijk als laatsten (?) de metafoor van het museum ontdekt. Andere kraakpanden (kloof 57, Herengracht 12) hadden De Zwarte Kat voor kunnen zijn, maar waren niet in de gelukkige positie in het bezit te zijn van een ontruimingsvonnis. Voor de archivarissen van huis-uit kan de verzameldrift nu eindelijk publiekelijk worden beleefd. Sommige cynische mediaconsumenten zullen nu grinniken dat het kraken nu zo antiek geworden is, dat het rijp is voor het museum. Maar niets is minder waar. Alle tekens, handelingen, intenties, ambachten zijn rijp voor het museum. Net als de seks en de hasj is het kraken in Amsterdam onderdeel van een subcultuur, die levendiger lijkt dan ooit. Zelfs de vuile straten horen bij het image.  

Het kraken mag dan z'n ups en downs hebben, het is een geïnstitutionaliseerd fenomeen geworden en De Zwarte Kat bevestigt alleen maar deze ongeschreven regel. Het kraakmuseum is geen uiting van nostalgie naar een verloren tijd (1980), maar vriesdroogt het kraken en promoveert het tot een historische constante. Hier worden geen heroïsche verzetsdaden verheerlijkt, maar een eerlijk kijkje gegeven in de super Hollandse truttigheid. De non-esthetiek heeft in de lage landen een lange traditie. Het nooit afgekomen geknutsel en kamperen op termijn temidden van de gedeelde onbeholpenheid zijn hier feilloos gedocumenteerd. Klaar om te worden gescand.  

Johan Sjerpstra, Bilwet

Naar boven
Naar overzicht dit nummer
Naar Jaargang 1994