Naar archief

UIT: NN #95 van 17 oktober 1991   

Invasie als 'ontdekking' 1492-1992 

Kolonisatie: Van land tot genen 

Samenvatting van de openingstoespraak tijdens het BUKO-congres '91 (Kongres van de Duitse Derde Wereld groepen) in Keulen door Vandana Shiva van de Research Foundation for Sience, Technology and Natural Ressource Policy in India. De eco-feministe Shiva is directeur van dit instituut, neemt deel aan de bekende aktiegroep Chipko, tegen de ontbossing van de Himalaya en is schrijfster. In het onderstaande betoogt zij dat kolonisatie van land altijd gerechtvaardigd is door het tot braakland te verklaren. Langs dezelfde weg lijkt nu de kolonisatie van het geestelijke eigendom en de genetische rijkdom te gaan plaats vinden. Hieronder argumenten van de kolonisators toen en nu. 

Er wordt beweerd dat Columbus in 1492 de 'Nieuwe Wereld ontdekt' heeft. Columbus was echter niet de eerste Europeaan die op het continent aankwam, de Vikingen waren er al 500 jaar eerder. Toen Columbus en zijn bemanning 11 oktober 1492 land in zicht kregen dachten ze zich voor de kust van Azië te bevinden. Ze noemden de oorspronkelijke bevolking daarom 'Indianen', en onder deze foutieve benaming zijn ze bekend gebleven. 

De oorspronkelijke bewoners die het continent sinds vele duizenden jaren bewoonden, werden na de komst van de Europeanen in aantal gedecimeerd. In enkele eeuwen schrompelde hun gezamenlijke bevolkingsaantal van 72 miljoen in 1492 tot 4 miljoen. Hun land werd veroverd en gekoloniseerd, hun rijkdommen geroofd en vernietigd. 

Een samenspel van missionarissenmoraal, militaire macht en handelshebzucht stelde elke 'invasie' als ontdekking voor. 1492 Amerika, 1788 Australië, en gedurende de laatste 500 jaar ook de kolonisatie van Afrika en Azië. 

Ontdek en vernietig 

In het jaar 1788 bedroeg het aantal Aborigines in Australië 750.000. In de jaren na de invasie stierven er 600.000. Een lid van een Belgiese onderzoekskommissie komt in een bericht uit 1915 tot de conclusie dat de bevolking van Belgies Kongo in Afrika sinds het begin van de Europese bezetting in de tachtiger jaren van de vorige eeuw met de helft gereduceerd is. De ontvolking was eveneens resultaat van de slavenhandel, die de deportatie en dood van tientallen miljoenen Afrikanen ineen tijdsspanne van 3 à 4 eeuwen betekende. Het sterftecijfer onder de van Afrika naar Amerika gedeporteerde slav/innen was zo hoog, dat de 'slavenbevolking' elke paar jaar in zijn geheel vervangen moest worden. 

De langdurige vernietiging van de Afrikaanse volken wordt ook zichtbaar in Duitse keizerlijke dokumenten. "Ik ken deze Afrikaanse stammen", schreef von Trotha, de met onderwerping van de Herero en Nama volken belastte generaal. "Ze zijn alle gelijk, ze respekteren enkel geweld. Dit geweld met ruwe terreur, met wreedheid uit te oefenen was en is mijn politiek. Ik versloeg opstanden met stromen bloed en stromen geld. Enkel als er op deze manier gezaaid wordt kan er iets nieuws groeien, iets wat stabiel is." 

Naar schatting waren er in 1904 80.000 Herero en 20.000 Nama, in 1911 werd het aantal overlevenden op 15.130 en 9.871 gesteld. Bijna 75.000 van hen moesten de prijs voor een 'nieuwe' orde betalen, die gedomineerd werd door Europeanen, die zichzelf superieur achtten over de Afrikanen en de wreedste vormen van onderdrukking en uitbuiting aanwenden om hun missie der 'civilisatie' te bereiken. 

Van God gegeven superioriteit 

Met het idee dat de Europese man naar het evenbeeld van God geschapen was, werd dit optreden door het orthodox-christelijke wereldbeeld geheiligd. De christelijke theologie gaat uit van een dualisme tussen geest en materie. De man bezat het geestelijke, en al het overige levende was slechts materie.  

Met de man als meester over alle soorten werd de heerschappij over (en ook de vernietiging van), al het niet-blanke, niet-mannelijke en dus niet-menselijke gerechtvaardigd. De heilige Augustinus zei: "de man, niet de vrouw werd naar het evenbeeld van god geschapen". En ook alle niet-Europeanen waren, uiteraard, geen evenbeeld van god omdat ze gekleurd en in diverse opzichten anders waren dan de kolonisten. 

De Europeanen hadden óf de vanzelfsprekendheid van kulturele verscheidenheid moeten begrijpen en kulturele tolerantie moeten ontwikkelen, om in een goede verstandhouding met anderen te kunnen leven, óf anders moesten ze (tegen de achtergrond van het christelijke dualisme) aannemen dat iemand die anders is niet Gods evenbeeld zijn kan en daarom 'een pact met de duivel' gesloten heeft.  

De meerderheid der Europeanen koos voor de laatste optie. De historicus Crosby konstateerde: "steeds weer in de eeuwen van het Europese imperialisme leidde de christelijke opvatting, dat alle mensen broeders zijn, tot de vervolging der niet Europeanen. Ieder die mijn broeder is, zondigt meer naarmate hij meer van mij verschilt." 

Barbaren en dieren 

Steeds wanneer de Europeanen de bevolking van Amerika, Afrika of Azië 'ontdekten' hanteerden ze op die wijze de idee van wilden die de verlossing (of de vergeving van hun schulden) middels een superieur ras nodig hebben. Ook de slavernij werd met deze wereldbeschouwing gelegitimeerd. Het tot slavernij bestemmen van Afrikanen werd als wijs beoordeeld omdat deze zo uit een 'eindeloze nacht van wilde barbarij' in de omarming van een 'verheven beschaving' gebracht werden. 

De decimering van de oorspronkelijke bevolking werd overal moreel gelegitimeerd met de opvatting dat inheemse volken geen echte mensen zijn. Ze waren deel van de fauna, de planten en dieren wereld. De Encyclopaedia Britannica blijkt deze mening gedeeld te hebben: "De Australiese man is een roofdier, wreder dan de Lynx, de Luipaard of de Hyena consumeert hij zijn eigen soortgenoten". In een ander Australies boek, 'Triomf in de Tropen', worden de Aborigines gelijkgesteld aan hun halfwilde honden. 

Als dieren bezaten de oorspronkelijke bewoners van Australië, Afrika en Amerika geen mensenrechten. Daarom konden ze als volken geminacht en uitgeroeid worden. Hun land kon als 'Terra Nullius' -onbewoond, ongebruikt, wild land opgeslorpt worden. De zendingsmoraal rechtvaardigde de wereldwijde toeëigening van grondstoffen voor de imperialistiese markt. Op deze manier konden de Europeanen hun invasies als 'ontdekking', hun piraterij als 'handel' en hun uitroeiing en slavenhandel als 'Missie voor de civilisatie' zien. 

Het 'lege land' 

Het land der gemeenschappen dat door de imperiale heersers braakland genoemd werd was noch braakliggend noch onbewoond. Het waren produktieve landen met uitgestrekte gemeenschappelijke weidegebieden voor de dieren van de boerenkommunes. De omheining van de gemeenschappen ging vooraf aan alle vormen der privatisering, met inbegrip van de jongste, de privatisering van 'het recht op geestelijk eigendom' (zie hierna). John Locke (17e eeuw) stelt in zijn tweede verhandeling 'Over de regering' vast: "wat steeds in een natuurlijke toestand bestaat moet men door toevoeging van arbeid tot zijn eigendom maken.". 

De definitie van gemeenschappelijke arbeid als natuurlijke staat is een wezenlijk element van de privatisering van andere gemeenschappen. Deze heeft drie gevolgen. Ten eerste ontkent het de bijdrage van een ieder wiens hulpbronnen men bemachtigd heeft, doordat hiermee hun aktiviteit in passiviteit, benutte en ontwikkelde hulpbronnen in 'onbenutte' en 'onontwikkelde' hulpbronnen veranderd wordt. Ten tweede wordt door de voorstelling van 'onteigening' als ontwikkeling en 'vooruitgang' roof in een recht omgezet. 

Ten derde, daarmee samenhangend, worden de uit kollektieve gewoonte- en gebruiksrechten voortkomende aanspraken van mensen als diefstal en roof betitelt. Gemeenschappen wiens kollektieve land afgenomen werd gelden dan als gevaarlijke elementen waartegen het 'eigendom' beschermd moet worden. 

De door de Europeanen afgedwongen scheiding van de oorspronkelijke bewoners van hun land, is een sprekend voorbeeld van de omzetting van diefstal in recht en recht in diefstal. Het ontbreken van privé-eigendom in de indiaanse gemeenschappen steunde de 'doktrine der ontdekking' waarop de landvorderingen gedurende de kolonisatie van Amerika berustten. Die doktrine stelt dat "de Europese natie die eerstens een land 'ontdekte' en koloniseerde dat voorheen bij Europeanen onbekend was het exclusieve recht kreeg het land van de aanwezige bewoners af te nemen.." 

De Indianen werden onkundig geacht de hulpbronnen te benutten, en hun 'verkwistende' gebruik van het land rechtvaardigde de bezetting ervan door de Europeanen. Dat bedoelde Thomas More (rond 1500) klaarblijkelijk toen hij zei dat expansie in gebieden der oorspronkelijke bewoners dan 'gerechtvaardigd' is wanneer (die) "mensen een stuk grond bezaten dat niet goed en winstgevend benut werd". (Een argumentatie die recent nog t.a.v. Palestijns land gebruikt werd -red)  

En in 1889 beweerde Theodore Roosevelt dat "de pioniers en kolonialen het recht aan hun kant hadden, dit grote kontinent niet anders dan als speelplaats voor verwaarloosde wilden beschouwd kon worden". Deze wereldopvatting van toeëigening als ontdekking koloniseerde niet alleen de niet-Europese gemeenschappen, zij creëerde ook binnen de Europese gemeenschap kolonies. 

Drie stadia gingen hand in hand, de kolonisatie van andere kulturen, de kolonisatie van de natuur en de kolonisatie van de vrouw. 

Kolonisatie van vrouwen en de natuur 

De onteigening van volkeren, de beroving van hun rechten op hun landen en wouden, om deze aan de eisen van de imperiale markt te onderwerpen was feitelijk de kolonisatie van de natuur. Dit veroorzaakte een kettingreaktie van ekologiese katastrofen, ontbossing en de biologiese verwoesting van de tropen. Volgens Crosby liet 'de Columbus uitwisseling (d.w.z. de vermenging van rassen) niet een rijkere maar armere genetiese voorraad achter'. 

De andere, onzichtbare kolonisatie, die nauw vervlochten was met de kolonisatie van de kultuur was die van vrouwen. Vrouwen die plotseling van partners in kreativiteit kennis en produktiviteit veranderden in het 'tweede geslacht'. Met de man als het wezenlijke en de vrouw als het overige bleven de geslachtelijke verschillen niet slechts verschillen, ze leidden tot een hiërarchiese orde met "mannelijke" verschijningsvormen als 'indrukwekkend', 'prachtig', en "vrouwelijke" die beschouwd werden als mislukt, gebrekkig of bovenmatig. 

De opkomst der mechaniese filosofie, tijdens het begin van de moderne wetenschap, betekende de vernietiging van het concept van een natuur die zichzelf vernieuwde en organiseerde en al het levende omvatte. Voor Bacon (1235-1315), die de vader der moderne wetenschap genoemd wordt was de natuur niet langer 'moeder natuur' maar een vrouwelijke natuur die door een agressieve mannelijke geest veroverd moest worden. 

Zoals Carolyn Merchant (die over feminisme, ecologie en natuurwetenschap publiceert) naar buiten brengt, was deze verandering van de natuur van een levende moeder tot een trage, dode, manipuleerbare materie uitermate geschikt voor het uitbuitingsgebod van het groeiende kapitalisme. Het beeld van een onderhoudende natuur vormde een kulturele belemmering van de uitbuiting ervan. Men doodt een moeder niet, graaft niet in haar ingewanden of verminkt niet haar lichaam. Maar de door het Baconse programma en de wetenschappelijke revolutie aangedragen idee van heerschappij en onderwerping ruimde alle hindernissen uit de weg en fungeerde als kulturele goedkeuring voor de beroving van de natuur. 

Het patriarchaat als wetenschappelijke en technologiese macht was een noodzaak voor het opkomende industriekapitalisme. Terwijl de ideologie der wetenschap enerzijds de beroving der natuur goedkeurde, legitimeerde ze anderzijds de afhankelijkheid van vrouwen en de autoriteit van mannen. 

Wetenschap en Mannelijkheid verbonden zich in de heerschappij over de Natuur en de Vrouwelijkheid, zoals ook de ideologieën van wetenschap en geslacht zich wederzijds versterkten. De op vernietiging van wijze en terzake kundige vrouwen gerichte hysterie der heksenjacht voltrok zich gelijktijdig met tweehonderd jaar wetenschappelijke revolutie. De 'ontmoedering' der natuur door de moderne wetenschap en het huwelijk tussen kennis en macht was de oorsprong van de onderwerping van zowel de vrouw als die van de niet-Europese volkeren. 

De beroemde wetenschapper Robert Boyle (17e eeuw), bovendien chef van de New England Company, beschouwde de opmars der mechaniese filosofie als een machtsinstrument, niet alleen over de natuur, maar ook over de oorspronkelijke bevolking van Amerika. Hij verklaarde nadrukkelijk zijn bedoeling de New England Indianen hun belachelijke opvatting over de werkwijze der natuur af te zuilen leren. Hij viel de opvatting van de natuur als een soort godin aan en klaagde dat de verering, waarmee de mensen voor dat wat ze natuur noemen vervuld zijn, een ontmoedigende hindernis was voor de onderwerping der mindere schepsels aan de heerschappij der mannen. 

Het ontstaan van de arme 'Derde Wereld' 

Dit alles leidde tot de opkomst van de kolonisatie door Europa, die mogelijk het ontstaan van dat wat wij tegenwoordig de Derde Wereld noemen heeft veroorzaakt. Deze was aan het begin van haar kolonisatie niet verarmd, voorzag integendeel de rest van de wereld van welvaart. 

Vooruitgang en materiële welvaart in het Noorden schijnen alleen te bestaan door vooruitgang in wetenschappelijk en technologies opzicht. De mantel van het zwijgen wordt gehangen over het feit dat heel Amerika zich gedurende 500 jaar ontdoen moest van zijn/haar bevolking; om het land beschikbaar te stellen voor de welvaart die de industriële revolutie mogelijk maakte.  

Verscheidene landen moesten heringericht worden om de fabrieken van Engeland van van katoen te voorzien. Er wordt gezwegen over de kolonisatie van Afrika met het doel over de arbeidskracht van de bevolking te kunnen beschikken, die de grondstoffen voor de industriële revolutie kosteloos produceerde. 

Wij, in India, leverden eveneens katoen en de onder dwang verbouwde indigo, voor Europa's industrialisering. Maar dit alles begon pas na het vernietigen van onze eigen textielindustrie, die niet met machines produceerde maar met wever*s. Nog lang nadat de fabrieken in Lancashire en Manchester waren opgericht was de Indiase textiel in staat met hen te concurreren. De beste meesterwevers uit Dhaka moesten hun duimen door personeel van de East India Company af laten hakken, zodat ze zelf niet meer weven konden en ook geen volgende generatie in de weverij tot hoog niveau konden opleiden. 

De drijvende kracht achter het geweld en de vernietiging is de kontrole over grondstoffen en de markt geweest. In dezelfde tijd dat in het vocabulair van de witte mannen invasie in ontdekking vertaald werd, werd de vernietiging van lokale industrieën herbenoemd als het 'creëren van markten en welvaart'. Deze vernietiging gebeurde onzichtbaar, in het klein, het creëren daarentegen is zichtbaar, omdat het zich tot gigantiese, gecentraliseerde en machtige strukturen verhief. Gedurende de koloniale periode en het proces van dekolonisatie is handel niets anders dan plundering en diefstal geweest. 

De Engelse kooplui, die aan de East India Company hun bloei dankten, kombineerden handel steeds met piraterij. Toen de kooplieden heersers werden, verdween het verschil tussen handel en plundering volkomen. De East India Company gebruikte bruut geweld om goederen als voedingsmiddelen en grondstoffen te krijgen en monopolistiese markten te creëren. Engeland werd rijk en de Indiërs betaalden met hun leven. 

De klassieke houding van de Company werd door baron Robert Clive (pro-consul) uitgedrukt: "laat ons nemen wat we vandaag krijgen kunnen, morgen zien we wel weer verder." De Company schiep een markt voor haar waren, ontdeed zich van belastingverplichtingen en legde de lokale wevers en boeren ondragelijke verplichtingen op. In de woorden van een indiaas historikus: "de ellende vindt nauwelijks haar gelijke in de geschiedenis van de handel. De botten van de katoenwevers bleken de steppen van India."  

Hongersnood, in pre-koloniale tijd zeer ongebruikelijk, ontstaat met de regelmaat van de klok. In een jaar tijd stierf een derde van de bevolking van Bengalen, m.a.w. tien miljoen mensen. Het personeel van de E.I. Company merkt hierover op dat er 'ondanks de hevigheid van de jongste hongersnood en de hieruit voortkomende reductie van de bevolking een stijging van de winsten te zien geweest was'. 

Met een verwijzing naar de rol van de East India Company voegde de indiase historikus Mukerjee hieraan toe: "Met dit bloedgeld werd de engelse industrie opgebouwd". Bloedgeld is aan beide zijden van de Atlantiese Oceaan nog steeds het fundament van de Europese welvaart. De netto grondstoffentransfer van Zuid naar Noord bedraagt 50 miljard dollar per jaar. 

Mensen verhongeren in Azië en Latijns-Amerika om het financiële systeem in stand te houden. De gezamenlijke schulden van de Derde Wereld bedragen nu 1200 miljard dollar. Duizenden Afrikanen sterven omdat een, van buiten gestuurde, op export gerichte ontwikkeling hun bestaansvoorwaarden vernietigd heeft. 

Sterker, de betaling van de schulden, voortkomende uit deze mislukte ontwikkeling berooft ze nog meer van hun recht op overleven. Internationale hulp voor een in transnationaal verband geperste economiese groei leidt daarom tot een vicieuze cirkel van schulden en een grotere bedreiging van het overleven. 

Julius Neyere zag zich in '85 gedwongen te zeggen: "de schuldenlast van Afrika is ondraagbaar, we kunnen niet betalen. Het is geen retoriese vraag als ik vraag of we werkelijk ons volk moeten laten verhongeren om onze schulden te kunnen betalen". 

Het nieuwe gewicht van de herkolonisatie  

Terwijl de Derde Wereld al onder de last van het oude kolonialisme gebukt gaat, wordt er het nieuwe gewicht van de herkolonisatie aan toegevoegd. De GATT (algemene handels en tariefs verdragsorganisatie) functioneert net als de East India Company als ze de vrijheden voor financiële en industriële belangen van het Noorden eist, terwijl ze de Derde Wereld diezelfde vrijheden ontzegt. 

Het overlevingsrecht van de bewoners wordt behandeld als een 'niet-boekhoudkundige' handelsbelemmering, die de wereldhandel stoort. Net als vroeger wordt de bevolking beroofd van haar burgerrechten, die plaats maken voor de rechten van de statenloze ondernemingen, die een soort superburgers zijn geworden. 

De toeëigening van het geestelijk eigendom 

Het recht op geestelijk eigendom krijgt een speciale plaats toebedeeld in de toeëigening van hulpbronnen en de kontrole op markten. Omdat bijna alles, het land, de bossen, de rivieren, de oceanen, al gekoloniseerd is moeten nieuwe ruimtes voor kolonisatie gevonden worden. De enig overgebleven ruimtes zijn de innerlijke ruimtes, de ruimtes in de planten, dieren en vrouwenlichamen. 

De toeëigening van de rechten der kommunale gemeenschappen om van elke toeëigening rijker te worden is nu omgezet in het recht op geestelijk eigendom. De taal mag veranderd zijn, de bedoeling is zo oud als het kolonialisme zelf. 

De invasies in het binnenste van levende organismen heten nu niet 'ontdekkingen' maar 'innovaties', scheppingen. Religieuse missies zijn voor de technologiese 'missies' geweken. In de plaats van de priesters van het christendom kwamen de priesters van de laboratoriumwetenschap, Maar de hiërarchie en dualismen blijven bestaan. 

Alleen die kennis telt, die uit de Europese patriarchale traditie is ontstaan. Want die is uitsluitend met het verstand te beredeneren. En alle overige kennis, van vrouwen, stammen, boeren, is geen kennis, omdat ze uit verstandloze materie ontspringt. 

Het patentrecht 

In de plaats van grondeigendom komen de patenten. Zoals vroeger de Terra Nullius verschijnen nu deze ruimtes, voor hun verdeling 'leeg' en 'onbenut'. De konstruktie van het 'geestelijk eigendom' in de laat twintigste eeuw is verbonden met de vele nivo's der onteigening; op het eerste nivo is de schepping van het gedematerialiseerde verstand verbonden met de vernietiging van kennis als gemeenschappelijk goed. 

Onderhandelingen over handelsovereenkomsten zijn een ongebruikelijke plaats om de produkten van de geest te bediskussiëren. Toch is dat precies wat de rijke landen uit het Noorden deden toen ze fel de zogenaamd op de handel betrekking hebbende aspekten van het recht op geestelijk eigendom op c!e agenda van de (onder auspiciën van de GATT plaatsvindende) Ronde van Uruquay plaatsten. De multinationals uit het Noorden zonden hun representanten naar alle landen om een strengere bescherming te eisen voor het geestelijk eigendom van alles wat zij in hun laboratoria ontwikkeld hadden. 

Die nieuwe technologieën omvatten ook het levende. Vanuit het oogpunt der multinationals zijn de patenten op geestelijk eigendom van fundamenteel belang voor vooruitgang en ontwikkeling. Alle landen die zich hier niet naar schikken, worden beschuldigd van 'piraterij' en 'diefstal' en het stellen van nationale belangen boven de internationaal erkende principes van eerlijke handel. De multinationals houden vol dat geestelijke eigendomsrechten investeringen en onderzoek zullen stimuleren. 

Aan de andere kant hebben Derde Wereldlanden als India juist patentwetten aangenomen om de uitwisseling van technologieën te bevorderen en zichzelf tegen onderwerping te kunnen verdedigen. Zo is de patentduur beperkt en zijn belangrijke sektoren als voedingsmiddelenproduktie en de gezondheidssektor uitgesloten van patentrecht. Er zijn strengere bepalingen ingevoerd voor de afgifte van vergunningen (zoals de voorwaarde van patentgebruik in de lokale industrie). 

In de zestiger en zeventiger jaren namen de diskussies over patenten veel tijd in beslag bij de VN. In de jaren '80 werd de beslissingsbevoegdheid naar de GATT overgedragen, waar niet de meerderheid beslist maar de minderheid van noordelijke landen. 

De patentwetten in de Derde Wereld, bedacht als bescherming van de publieke belangen tegen monopolies, werden nu meer beschouwd als manier om economiese malversaties te verhullen, dan als instrumenten voor ontwikkeling. De VS-kommissie voor internationale handel schat dat de VS-industrie als gevolg van de patentwetten tussen de 100 en 300 miljoen dollar verloren heeft.  

Als de eis van de VS tot een beperkter gebruik van de geestelijke eigendomsrechten wordt ingewilligd, zullen de overdrachten van de daaruit voortvloeiende extra winsten van de arme naar de rijke landen, tien maal zo groot zijn als de huidige schulden. 

De inhoud van het begrip 'bescherming' is veranderd. De multinationals, tegen wie de mensen eigenlijk beschermd moeten worden, hebben een 'nieuwe kontrole' over de markt verkregen. De industrielanden verlangen grenskontroles, inbeslagname en vernietiging van waren die de patentbepalingen overtreden, gevangenname, bestraffing, beboeting, schadeloosstellingen etc. 

Toeëigening van de vrije biologische bronnen 

Vormden land en arbeid het middelpunt van de oorspronkelijke akkumulatie van het kapitalisme, nu staan biologiese hulpbronnen centraal. Biologiese en plantaardige genetiese hulpbronnen die de fundamenten voor het leven van boerengemeenschappen en oerwoudbewoners vormden, zouden nu in naam van het transnationaal ondernemen geprivatiseerd moeten worden. 

Zo bleek het graanzaad van de boeren niet volmaakt en zelfs waardeloos voor de verwerkingswijzen die de in grote ondernemingen ontwikkelde zaden winstgevend maakt en door natuurlijke en menselijke selektie ontstane inheemse soorten zaden, die wereldwijd door boeren geproduceerd en gebruikt worden, worden nu 'primitieve teelten' genoemd. Alle in moderne internationale onderzoekscentra of transnationale zaadconcerns ontwikkelde vormen van plantenteelt gelden als hoogontwikkeld, als 'elite onder de zaden'. 

De stille hiërarchie der woorden, zoals die uit 'elite' en 'primitief' spreekt, wordt duidelijker zichtbaar naarmate ze meer in de openbaarheid treedt. Zo heeft het Noorden steeds de kiemplasma's uit de Derde Wereld als vrij beschikbare en als gratis beschouwde bron gebruikt. De ver ontwikkelde kapitalistiese naties wensen de toegang tot het warenhuis der genetiese variatie van de ontwikkelingslanden. 

Daartegenover wil het Zuiden de eigendomsvariatie van de noordelijke industrie tot publiek goed laten verklaren. De ondernemingslogika beschouwt dat als waardevol wat verkoopbaar is. Stoffelijke processen dienen ekologiese en sociale behoeftes. Maar het zijn deze behoeftes, die in de gemonopoliseerde tendensen der ondernemingen geminacht worden. 

Eeuwenoude innovaties worden volledig waardeloos gemaakt om monopolistiese rechten op het leven te geven aan hen die met nieuwe technologieën genenmanipulaties bedrijven. Het zijn zij, die hun eigen bijdrage plaatsen boven elke bijdrage van generaties boeren in de Derde Wereld op het gebied van kon servering, teelt, veehouderij, en de ontwikkeling van plantaardige en dierlijke genetiese bronnen. 

Zoals Pat Mooney (publiceerde o.a. over honger en zaadmulti's) vaststelde "is het argument dat geestelijk eigendom alleen toe te kennen valt als het met witte jassen in laboratoria ontwikkeld is, een racistiese zienswijze op wetenschappelijke ontwikkeling". 

Twee waardeoordelen liggen ten grondslag aan deze argumenten. Ten eerste had de arbeid der boeren in de Derde Wereld geen waarde omdat enkel de arbeid der westelijke wetenschappers waardescheppend is. Ten tweede is waarde een maatstaf van de markt. Zo is het duidelijk dat de gezamenlijke genetiese veranderingen die in de loop der eeuwen door boeren bereikt werden veel groter zijn dan die, welke gedurende de laatste een à twee eeuwen door systematies wetenschappelijk onderzoek bereikt werden. Biologen zijn niet de enige producenten van bruikbare zaden. 

Wanneer de Europese man ruimtes verovert 

Tenslotte, wanneer de Europese man nieuwe ruimtes veroverde, was geweld en dwang nodig. Zijn 'vrijheid' is op de 'onvrijheid' van de natuur, de vrouwen, en de Derde Wereld opgebouwd. Wat hij als 'ontdekkingsdaad' construeert is een daad van invasie. Wat hij als 'schepping' waarneemt zijn in feite daden van vernietiging en kolonisatie. 

De schepping der 'Nieuwe Wereld' uit Columbus' tijd heeft zijn parallel in onze tijd in de schepping van de 'nieuwe wereldorde'. Beide zijn in essentie processen van vernietiging. Beide zijn gemotiveerd door de hebzuchtige drang markten en grondstoffen te kontroleren. 

Ghandi bedoelde deze vernietigingslogika van het imperialisme toen hij zei: "God verhoede dat India ooit het westelijke type industrialisering overneemt. Het economies imperialisme van een enkel eiland-koninkrijkje (Engeland) houdt momenteel de wereld in ketenen. Als een natie met 300 miljoen inwoners een vergelijkbare uitbuiting zou beginnen, zou de wereld geplunderd worden tot ze zo naakt is als een sprinkhaan." 

We bevinden ons op de drempel der historie, waar de aan de arrogantie der Europese mannen ontspringende bruutheid herkend en teruggedrongen kan worden en zijn permanente aanval op de 'minderwaardige kreaturen' gestopt kan worden. Voor dit doel moeten wij eerst de vooronderstelling van het Europese kolonialisme opgeven dat niet-Europeanen en vrouwen voor onderwerping bestemd zijn, omdat ze dichter bij de natuur staan en daarom geen volwaardige mensen zijn. 

Als 1992 meer dan 500 jaar kolonisatie, meer dan konsolidering van de marktmacht moet betekenen, als er werkelijk een nieuw tijdperk van partnerschap met het leven op deze planeet moet worden begonnen, dan moet de nabijheid tot de natuur in ecologiese zin als een wezenlijk onderdeel van de menselijke levensvoorwaarden gezien worden. Bij deze inspanningen voor een meer ecologiese mensheid kan de Europese man nog veel leren van hen die gedurende de laatste 500 jaar gekoloniseerd werden. 


Vandana Shiva

Naar boven
Naar overzicht dit nummer
Naar Jaargang 1991