●
Ravage ●
Archief
● Overzicht
1990 ● Overzicht
#67
UIT: NN #67 van 4 oktober 1990
De 'Honger Hoeft Niet'-aktieweek (9-16 oktober) staat dit jaar in het teken van de schuldenkrisis in de Derde Wereld. Met 'krities bankieren' als aktiemiddel wil Honger Hoeft Niet de rol van de Nederlandse banken in de schuldenkrisis onder de aandacht brengen. 'Honger Hoeft Niet' is een samenwerkingsverband van ruim veertig Derde Wereld-, milieu-, landbouw-, kerkelijke- en vrouwenorganisaties. Ieder jaar organiseren zij een gezamenlijke informatiekampagne rond één van de strukture1e oorzaken van honger in de Derde Wereld. In '82 brak de schuldenkrisis uit. De regering van Mexico deelde mee, dat er geen geld meer was om de rente en aflossingen te betalen over leningen, die ze bij banken had afgesloten. Nog geen jaar later werd duidelijk, dat het niet alleen om Mexico ging. Bijna alle landen in Latijns-Amerika en Afrika verkeerden in beta1ingsproblemen. Paniek alom. Zouden grote banken failliet gaan en zou de financiële wereld in elkaar storten? Banken zouden voor miljarden dollars aan inkomsten derven en een financieel probleem van zo'n omvang zou vreselijk zijn voor het Westen. Eén ding was duidelijk geworden: er moest een oplossing komen voor het schuldenprobleem. We zijn nu acht jaar verder en de paniek is voorbij. Zelfs van het feit dat de schulden sinds '82 verdubbeld zijn, ligt geen bankdirekteur meer wakker. Het probleem lijkt opgelost. Om het ineenstorten van de financiële were1d te voorkomen en het schu1denprobleem beheersbaar te maken, moest in Derde Wereldlanden bezuinigd worden. En niet zo'n beetje ook. De bezuinigingen zijn zo ingrijpend, dat je gerust kan zeggen, dat in veel landen de samenleving totaal ontwricht is. Honderden miljoenen mensen zien hun inkomen met tientallen procenten omlaag gaan en worden tegelijkertijd gekonfronteerd met hogere prijzen voor levensmiddelen, met scholen en universiteiten die sluiten en met een gezondheidszorg, die gehalveerd wordt. De verpaupering neemt snel toe en het aantal ondervoede mensen overal in de Derde Wereld stijgt. Naast sociale ellende is er ook nog het milieuprobleem. Milieugroepen in Derde Wereldlanden roepen vertwijfeld, dat de druk om meer te exporteren een enorme aanslag betekent op de natuur. Waren het in '82 de bankdirekteuren die 's nachts wakker lagen, nu zijn het de miljoenen moeders in Derde Wereldlanden, die zich wanhopig afvragen wat voor een toekomst hun kinderen nog hebben wanneer er gebrek is aan voedsel wanneer het onderwijs wordt afgebroken en wanneer ze opgroeien in een omgeving, die onleefbaar gemaakt wordt door vernietiging van de natuur. Miljoenen vrouwen hebben hun geloof in de officiële ekonomie verloren. Ze proberen nu een inkomen te verdienen door de straat op te gaan: leuren met sigaretten, snoep, tijdschriften, lottokaartjes, goedkope kleding en frisdrank voor toeristen. Een laatste oplossing om aan geld te komen, is om hun eigen lichaam te koop aan te bieden... Er kan maar één konklusie getrokken worden: de schuldenkrisis is niet een schuldenprobleem, maar een schuldenschandaal. Een schandaal, omdat er nu miljarden dollars per jaar meer uit Derde Wereldlanden naar de rijke landen stromen. We kunnen niet anders konkluderen, dan dat tot nu toe op een beschamende manier met de schuldenkrisis is omgegaan. En op een manier, die wij niet kunnen aksepteren. In veel Derde Wereldlanden zijn al veel protesten geweest. Vaak protesten van wanhopige mensen, die ondervoed zijn en winkels plunderen. Geld overmaken naar de Derde Wereld om de ergste noden te lenigen, helpt wel wat,maar is niet meer dan een aalmoes. De mensen daar zeggen: "Jullie kunnen ons beter helpen door iets aan de schuldenkrisis te doen." Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Gelukkig is er nu een schuldenaktie gestart. Een aktie, die bedoeld is om banken en overheden onder druk te zetten een meer sociaal schuldenbeleid te voeren. Wat zeker zo belangrijk is: de aktie is een Europese aktie. In veel landen in Europa worden dezelfde eisen als in Nederland gesteld. Dat is noodzakelijk omdat banken ook internationaal werken. Die internationale schuldenaktie is er nu en iedereen kan aan de aktie meedoen. Oorzaken schuldenkrisis Toen de regering van Mexico in '82 bekend maakte dat het land met geen mogelijkheid meer de rente en de aflossingen over de leningen kon beta1en, was in feite de schuldenkrisis begonnen. De (vooral Amerikaanse) banken waren niet bereid nieuwe leningen af te sluiten. Het tekort kon dus niet worden aangevuld. Er zat voor Mexico dus niets anders op dan aan te kloppen bij het Internationale Monetaire Fonds (IMF), bij het Amerikaanse ministerie van Financiën en bij de Amerikaanse centrale bank. Aan hen werd gevraagd te bemiddelen en een noodoplossing te regelen. Niet alleen Mexico had een probleem, er stond meer op het spel: ook de banken zouden in ernstige problemen raken nu Mexico niet meer in staat was te betalen. Binnen een week was er daarom een akkoord bereikt: Mexico zou drie maanden uitstel van betaling krijgen en een noodrantsoen aan nieuwe leningen om zijn ekonomie enigszins draaiende te houden. Het IMF, de Amerikaanse overheid, maar ook de banken zouden die leningen verstrekken. De banken moesten hier wel mee instemmen. Liever hadden ze geen leningen meer afgesloten, maar dan zou de Mexicaanse ekonomie geheel instorten en zouden ze zeker hun geld niet meer terugzien. Na een week van spanning kon iedereen weer opgelucht ademhalen; deze krisis had men zonder al te veel kleerscheuren doorstaan. Even leek het erop of de problemen waren opgelost. Die illusie duurde echter maar kort. De schuldenlast bleef stijgen, want over kwijtschelding kon met de schuldeisers niet gepraat worden. Over uitstel van betaling, en nieuwe leningen wilden ze praten en dat werd dan ook gedaan: keer op keer. Steeds brachten de nieuwe afspraken weer even verlichting, waarna de problemen in verhevigde mate terugkeerden. Mexico bleek niet het enige land met betalingsproblemen; al snel trof een groot aantal andere ontwikkelingslanden hetzelfde lot. Landen in Latijns Amerika - Brazilië, Argentinië, Chili, Bolivia, Peru, Venezuela, Uruguay, Cuba - maar ook Afrikaanse landen en landen als de Phillipijnen en Maleisië in Azië. Allemaal zagen en zien zij hun schulden in schrikbarend tempo stijgen. De figuur laat zien hoe snel die stijging verlopen is. De gezamenlijk buitenlandse schuld van alle ontwikkelingslanden overschreed dit jaar de 1400 miljard dollar. (De figuur geeft een wat lager bedrag aan omdat de Wereldbank, waar deze figuur van afkomstig is, bepaalde schulden zoals die van de COMECON-landen*, niet meeneemt in zijn berekening.). Hoeveel is 1400 miljard dollar? Dat hangt af van waarmee je het vergelijkt. Vergeleken met de totale buitenlandse schuld van de Verenigde Staten (2000 miljard dollar in '88) is het bijvoorbeeld weinig. Amerika heeft echter geen serieuze betalingsproblemen. Belangrijker is daarom de vraag of de ontwikkelingslanden dit bedrag ooit nog wel op kunnen brengen. De afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden dat dit uiterst onwaarschijnlijk is. Waar komen de schulden vandaan? De westerse banken hadden in de jaren '70 zeer veel geld tot hun beschikking. Door de sterk gestegen olieprijzen verdienden de olie-exporterende landen opeens geld als water, en dit geld werd op grote schaal bij de banken ondergebracht. Voor wie geld wilde lenen was dit gunstig: de banken hadden nu zoveel geld dat ze in konkurrentie met elkaar gingen bij het verstrekken van kredieten. Soms vroegen zij rentepercentages die zelfs lager waren dan de inflatie. Daar komt bij dat de koers van de dollar voortdurend daalde. De dollars die een land geleend had, werden dus steeds minder waard. Tegen de tijd dat men aan de aflossing van de lening moest beginnen, hoefde men dus minder af te lossen dan men oorspronkelijk had geleend! Het is onder deze omstandigheden dan ook begrijpelijk dat veel Derde Wereld landen geld leenden. De overheden van de geindustrialiseerde landen en internationale organisaties als het IMF en de Wereldbank moedigden dit lenen bij commerciële banken aan. Zelf hoefden ze daardoor minder leningen en ontwikkelingshulp te verstrekken. Over het al dan niet kredietwaardig zijn van landen werd in die tijd niet al te moeilijk gedaan. Mocht de dreiging ontstaan dat er landen failliet zouden gaan, dan zouden overheden van rijke landen wel bijspringen. Ontwikkelingslanden kenden een redelijke ekonomiese groei en de prijzen van hun exportprodukten stegen. Om de leningen af te betalen moest de ekonomiese groei blijven doorzetten. Daling van de prijzen van exportprodukten zou ontwikkelingslanden erg kwetsbaar maken. Die kwetsbaarheid werd nog eens ekstra vergroot doordat de banken een paar nieuwe technieken introduceerden bij het verstrekken van kredieten: zwevende rente en 'roll-over'-leningen. Voorheen leenden de banken geld tegen Een vaste rente. Dit veranderde de banken in zwevende rente. Daarbij wordt per dag het rentepercentage berekend aan de hand van de op dat moment geldende marktrente. De banken verminderde daarmee het risiko rente mis te lopen. Als de rente zou stijgen, dan zouden de ontwikkelingslanden meer moeten betalen. De banken bedachten ook dat leningen steeds opnieuw gefinancierd moesten kunnen worden. Snel afbetalen van leningen was namelijk niet echt de bedoeling. Banken zouden daarmee opnieuw met een overschot aan kapitaal zitten en de ontvangende landen zouden niet meer de beschikking hebben over het geld. Daarom werden er steeds nieuw. leningen afgesloten, waarbij rente en aflossing over de oude leningen werd betaald met de nieuwe leningen. Zolang de rente daalde en de koers van de dollar eveneens, was dit voor ontwikkelingslanden uiterst voordelig. Dat werd anders toen de rente en de dollarkoers eind jaren '70 gingen stijgen... Voor ontwikkelingslanden was dit een tegenvaller: over het geld dat ze hadden geleend, moesten ze plotseling veel meer rente betalen. Het gevolg daarvan werd na korte tijd al duidelijk. In Brazilië bijvoorbeeld had men in '76 leningen afgesloten tegen 6,25 %. In '81 moest men over diezelfde leningen 21,5 % betalen. Brazilië's schuld verdubbelde tussen '79 en '82 van 40 miljard tot 80 miljard dollar. Die extra 40 miljard ging geheel op aan het kompenseren van de financiële tegenvallers. Niets ervan was dus beschikbaar ter financiering van de ontwikkeling van het land. (Over de huidige schuld van 121 miljard dollar heeft Brazilië in totaal trouwens al meer dan 145 miljard dollar aan rente betaald.) Dalende grondstoffenprijzen Er was nog een tegenvaller: door de recessie aan het eind van de jaren '70 daalde de vraag naar grondstoffen en daarmee de prijzen. De ontwikkelingslanden, die vooral grondstoffen exporteren, zagen hun inkomsten dalen. Westers protectionisme (zoals importheffingen) en de ontwikkeling van allerlei synthetische vervangingen voor grondstoffen (plastics voor natuurlijke vezels en metalen) verergerden de situatie nog. De ontwikkelingslanden verloren dan ook in het begin van de jaren '80, als gevolg van de dalende grondstoffenprijzen, 120 miljard dollar aan koopkracht. De produkten die ontwikkelingslanden moeten importeren (in hoofdzaak industriële produkten) stegen echter, mede als gevolg van de stijgende olieprijzen. De ruilvoet verslechterde daardoor: kon men voorheen bijv. nog een traktor kopen voor 2 ton suiker, nu had men er 7 ton voor nodig. In een poging om toch voldoende deviezen te blijven verdienen voor het afbetalen van de schulden, voerden de ontwikkelingslanden hun exportproduktie op. Het groter wordende aanbod had echter eveneens een negatief effekt op de prijzen. Van probleem naar krisis Omdat banken en schulenlanden samen niet in staat waren uit deze neerwaartse spiraal te stoppen, zijn het IMF, de Wereldbank en de overheden van de rijke landen bijgesprongen. Zij namen samen met de commerciële banken de problemen het hoofd te bieden. In hoofdzaak beperkten die zich tot het herstruktureren van schulden, bijv. uitstel van betalingen, en het (mondjesmaat) verstrekken van nieuwe leningen. De schuldenlanden moesten er echter wel wat voor doen om op enige 'goedwillendheid' te kunnen rekenen. Ze moesten een akkoord sluiten met het IMF over een programma om hun ekonomie te 'saneren'. Zodoende zou men beter in staat moeten zijn aan de betalingsverplichtingen te voldoen. Zo'n programma, een 'struktureel aanpassingsprogramma' genoemd, wordt nog steeds als een belangrijk medicijn tegen de uit de hand gelopen schulden beschouwd deze aanpassingsprogramma's komen er kort gezegd op neer dat de marktkrachten versterkt moeten worden en het overheidstekort teruggedrongen. Hoewel de aanpassingsprogramma's vaak uiterst wrange konsequenties hebben voor de bevolking, zit er voor de meeste schuldenlanden niet veel anders op dan dit te accepteren. Doet men dit niet, dan hoeft men namelijk niet meer te rekenen op steun in de vorm van nieuwe leningen. In feite biedt uitstel van betaling en nieuwe leningen geen werkelijke oplossing; de problemen worden slechts naar de toekomst verschoven en de schulden worden er steeds maar groter door. Bovendien worden de schuldenlanden in een voortdurende, alles verlammende wurggreep gehouden: ze moeten steeds precies zoveel afbetalen als ze maar enigszins kunnen. Ruimte voor ekonomies ontwikkeling is er daardoor vrijwel niet meer. Tot kwijtschelding wordt nog steeds zo min mogelijk besloten, behalve wanneer er echt niets anders op zit. In die gevallen waar de schuldeisers daar wel toe besloten, was dit nooit geheel zonder eigenbelang: men hoopte daarmee een betere betaling van de overige schulden te bewerkstelligen. Voor de banken was het bijspringen van IMF en Wereldbank echter gunstig: hierdoor werd de kans op terugbetaling aan de banken groter. Een deel van de risiko's van de banken werd zodoende overgenomen door de overheden van de rijke landen en door internationale organisaties. Dreiging voor een internationale financiële krisis bestaat dan ook al lang niet meer. Omgekeerde kapitaalstroom Een van de meest wrange gevolgen van de schuldenkrisis is wel dat vanaf '83 een massale geldstroom van Zuid naar Noord op gang is gekomen. In plaats van dat de rijke landen de ontwikkelingslanden financieel steunen, ontvangen zij dus geld van hen. De oorzaken voor deze netto-overdracht van kapitaal zijn als volgt. De commerciële banken staan al lang niet meer te dringen om leningen af te sluiten met ontwikkelingslanden; zij hebben veiliger markten dichter bij huis gevonden. De ontwikkelingslanden betalen daarom tegenwoordig jaarlijks meer geld aan rente en aflossing, dan ze aan nieuwe leningen af kunnen sluiten. (Inmiddels hebben ontwikkelingslanden overigens in totaal al meer aan rente en aflossing, betaald dan ze ooit geleend hadden.) Evenals de banken begaf ook het bedrijfsleven zich naar veiliger oorden. Hoewel fet IMF en de Wereldbank meer nieuwe leningen zijn gaan verstrekken, geldt ook voor deze instellingen dat ze tegenwoordig meer geld ontvangen dan ze aan nieuwe leningen uitgeven. De ontwikkelingshulp van de rijke landen stagneerde in de eerste helft van de jaren tachtig (de jaren van de ekonomiese recessie) om pas halverwege de jaren tachtig weer mondjesmaat toe te nemen. Het bleek (na een onderzoek van de Verenigde Naties) dat tussen '83 en '88 in totaal 115 miljard dollar meer naar de geïndustrialiseerde landen werd overgemaakt dan omgekeerd... De noodzaak van schuldenverlichting Gedurende de eerste jaren van de krisis vonden zowel de banken als de officiële kredietverleners dat herstrukturering van de schulden de beste oplossing zou zijn voor de schuldenkrisis: een schuldenland kon gaan onderhandelen over verlenging van de afbetalingstermijn, tijdelijk uitstel van betaling en soms verlaging van de rente. Omdat men er vanuit ging dat de schuldenkrisis in wezen een tijdelijk liquiditeitsprobleem was, leek herstruktureren van schulden een afdoende remedie; het zat even niet mee met de ekonomie en dat bezorgde tijdelijk wat geldzorgen. De schuldenlanden zou wat initiatieven die genomen zijn om een op afbetaling en wellicht nog gesteund worden door ekstra lening, totdat binnenkort de ekonomie weer zou aantrekken. Dit laatste bleek echter tegen te vallen; de ontwikkelingslanden stond nog een aantal tegenvallers te wachten die hun ekonomiese ontwikkeling ernstig in de weg zou staan. Herstruktureren levert voor de schuldenlanden slechts tijdelijke verlichting. Op termijn moet juist veel meer worden terugbetaald omdat de rente vaak gewoon doorberekend wordt. Dit zou nog niet zo erg zijn, wanneer het ekonomies herstel inderdaad ook binnen korte tijd zou worden bereikt. Gezien het uitblijven van de ekonomiese groei steeg de schuldenlast dan ook snel. Officiële en commerciële schulden In de tabel is een onderscheid gemaakt tussen de commerciële schulden, d.w.z. de schulden aan banken, privé-ondernemingen e.d., en officiële schulden. Officiële schulden zijn schulden aan overheden en internationale organisaties. Ze worden in twee kategorieën onderverdeeld: de bilaterale en de multilaterale schulden. Bij bilaterale schulden zijn twee landen betrokken: het land dat geld geleend heeft en het land dat de lening verstrekte. Multilaterale schulden zijn schulden die landen hebben bij internationale organisaties als het IMF, de Wereldbank en de COMECON. In de tabel kunnen we 1ezen dat de Derde Wereldlanden eind '88 een officiële schuld hadden van 535 miljard dollar. Dat is 40% van het totaal van de schuld van Derde Wereldlanden. De laatste twee decennia is de officiële schuld meer dan vertienvoudigd: van 51 miljard naar 523 miljard dollar. Het aandeel v.d. officiële schuld in de totale schuld daalde echter van 51% in '70 tot 29% in '82. Daarna trad een kentering op; in '88 was het aandeel van de officiële schuld weer toegenomen tot 40% van het totaal. Deze schommelingen in de percentages van officiële en commercië1e schulden zijn het gevolg van een reeks van initiatieven die genomen zin om een oplossing voor de schuldenkrisis te vinden. De belangrijkste van deze initiatieven waren: het plan Baker en het plan Brady voor met name de 'hoogverschuldigde landen en de Toronto-Topkonferentie voor de lage inkomenslanden met veel officiële schulden. Het idee achter het plan Baker was dat de ontwikkelingslanden de problemen slechts te boven zouden komen middels een kombinatie van ekonomiese groei en nieuwe leningen. Over de manier waarop die ekonomiese groei moest worden bereikt, kon geen twijfel bestaan: het afspreken van aanpassingsprogramma's met het IMF. Door leningen van het IMF en de Wereldbank was een dreiging van een grootschalige bankfaillissement voorbij. Maar tevens verdween de bereidheid van banken om nog nieuwe leningen te verstrekken. Het onvermijdelijke gevolg was een vermindering van de ekonomiese groei van de schuldenlanden tot onder de 2% in '88. De schuldenlast bleef hierdoor toenemen. Het plan-Baker bleef voor kredietverleners het beste excuus om geen andere stappen te nemen, over het idee van enige schuldenkwijtschelding wilde men niet eens nadenken. Het werd dus tijd voor een nieuw plan. Het plan Brady Nieuw bij het plan Brady (de nieewe Amerikaanse minister van Financiën) was de erkenning dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden door banken is. Met die gedeeltelijke kwijtschelding moeten de banken echter wel akkoord gaan. Dit tracht men in het plan-Brady te bereiken door IMF en Wereldbank garanties te laten geven op de verminderde schuld. De banken schelden dus wat schuld kwijt, maar ze krijgen door die garanties wel meer zekerheid dat (een deel van de) resterende schuld ook daadwerkelijk betaald zal worden. Tot nu toe heeft ook het plan-Brady echter niet veel opgeleverd. De reden hiervoor is tweeledig. Ten eerste geeft het beoogde kwijtscheldingspercentages de schuldenlanden nog steeds onvoldoende ruimte om op krachten te komen en een gezonde ekonomie op te bouwen. Had men enige jaren eerder een kwijtschelding van 20% gerealiseerd, dan had dit vermoedelijk wel een aanzienlijke lastenverlichting opgeleverd; tijdens het verschijnen van het plan was al een aanzienlijk hoger percentage noodzakelijk. Ten tweede blijkt men, evenals bij het plan Baker wederom te optimisties te zijn geweest over de welwillendheid van de commerciële banken. Van de plannen Baker en Brady moet samenvattend gekonkludeerd worden dat ze beide te laat kwamen en dat hun inzet te laag was. De banken hebben een deel van hun risiko's overgedragen aan officiële kredietverlening, maar zijn verder in gebreke gebleven. De schuldenlanden zijn er al met al nauwelijks wat mee opgeschoten. De plannen Baker en Brady zijn in feite wat minder relevant voor de allerarmste landen. Deze landen konden immers al jaren geleden niet meer bij commerciële banken aankloppen, zodat het merendeel van hun schulden reeds uit officiële leningen bestond. Hun hoofdprobleem is dus nog steeds het afbetalen van officiële schulden. Indirekt hebben de plannen Baker en Brady trouwens een negatief effekt op de positie van de arme landen: doordat de officiële kredietverleners steeds meer geld steken in de 'hoogverschuldigde landen' en in garanties aan commerciële banken, dreigt er steeds minder geld over te blijven voor zachte leningen aan de lage inkomens-landen. De Toronto-Topkonferentie Vooral de armste schuldlanden zouden er dus bij gebaat zijn wanneer de officiële kredietverleners besloten een deel van hun bilaterale vorderingen op te geven. Donoren als de Wereldbank en het IMF kunnen echter geen schulden kwijtschelden, hun statuten verhindert hen dit. Alle schuld aan hen moet dus worden afbetaald. De hoop van de lage inkomenslanden is daarom gevestigd op het verminderen van de bilaterale schuld. Van de totale bilaterale schuld van de Derde Wereldlanden (302 miljard dollar) is 36% afkomstig van Europese landen. Nederland heeft een bedrag van 4,13 miljard dollar aan bilaterale schuld uitstaan. Lange tijd hebben de regeringen van de rijke landen beslissingen tot kwijtschelding van schulden voor zich uit geschoven. Geleidelijk aan begon men echter in te zien dat men er niet omheen kon. Tijdens de Toronto-Topkonferentie, in juni '88, bereikte de Groep van Zeven (de grootste westerse industrielanden) overeenstemming over opties tot kwijtschelding van een deel van de schulden van de armste schuldenlanden: kwijtschelding van een derde van de schuldendienst (rente en aflossing) en herstruktureren van de overige schulden tot een looptijd van 14 jaar, het verlengen van de looptijd van de leningen tot 25 jaar en het verminderen van de rentepercentages met maximaal 50%. Erg veel verlichting blijkt ook de Toronto-Topkonferentie echter niet op te leveren. Een addertje onder het gras is namelijk dat weliswaar geregeld wordt dat men minder hoeft te betalen, maar dat dit niet altijd wil zeggen dat men ook minder gaat betalen. Veel lage inkomenslanden betalen al lang minder dan ze moeten betalen. Voor sommige liggen de verminderde eisen dan ook nog steeds boven wat ze nu jaarlijks betalen. Geschat wordt dat de lasten van Sub Sahara Afrika als geheel slechts met ongeveer 500 miljoen dollar per jaar zullen verminderen. Een schijntje vergeleken bij de totale schuld van deze regio van 76 miljard dollar! Een verdergaande schuldenkwijtschelding, zowel door officiële als door commerciële kredietverleners, blijkt nog steeds zeer noodzakelijk te zijn! Rol van de Nederlandse overheid De officiële hulp-schuld van Derde Wereldlanden bedroeg per einde '88 aan Nederland ongeveer 77 miljard gulden. (Hulp-schuld is schuld die ontstaan is als gevolg van 'ontwikkelingshulpleveringen', leningen tegen zachte voorwaarden). Nederland heeft vooral geld tegoed van India (1886), Indonesië (1652), Aruba en de Nederlandse Antillen (809), Pakistan (352) en Kenia (248 miljoen gulden). De officiële schuld aan Nederland nam tussen '82 en '88 met 43% toe. Dit is een vrij geringe stijging, als we het vergelijken met de stijging van de totale officiële schuld van alle rijke landen aan Derde Wereldlanden, van 114%. Schuldenkwijtschelding door Nederland Tussen '79 en '89 heeft Nederland 977 miljoen aan schulden kwijtgescholden. Deze kwijtschelding werd gefinancierd uit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. Er werden, naast het normale ontwikkelingsbudget, geen extra middelen voor vrijgemaakt. Een sigaar uit eigen doos, dus. Voor de Derde Wereld Beweging ligt hier een nuttig aktiedoel: het aktief pleiten voor uitbreiding van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. Daarmee zou zij in het voetspoor treden van de 'oprichters', die in '56 onder het motto 'Eerst daadwerkelijke gerechtigheid' protesteerden tegen de toenmalige voornemens tot belastingverlaging ten gunste van individuele besteding. Ook anno '90 is er reden genoeg om in het licht van de levensomstandigheden elders op de wereld de eigen konsumptiedrift wat te temperen. Bij schuldenkwijtschelding gaat het niet alleen om de schulden vanwege de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. In '88 werd 42% van de officiële schuld van de Derde Wereld opgeëist door multilaterale donoren. Multilaterale schuld moet altijd worden afbetaald, ook wanneer een projekt op een mislukking is uitgelopen. Bilaterale donoren, waaronder Nederland, dienen dan ook te ijveren voor de mogelijkheid tot kwijtschelding van multilaterale schulden. Schuldenkwijtschelding dient bij voorkeur aan voorwaarden gebonden te worden. Ze moeten erop gericht zijn dat de met kwijtschelding gemoeide gelden ten goede komen aan de armste groepen en aan de verbetering van het milieu. De rol van de Nederlandse banken Om ekonomiese groei in de Derde Wereld mogelijk te maken en de armoede te verlichten, is een substantiële vermindering van de schuldenlast nog steeds noodzakelijk. De tot nu toe gehanteerde 'oplossingen', zoals het afsluiten van extra leningen, het verlengen van de looptijd van leningen en het verminderen van rentepercentages leveren slechts een tijdelijke verlichting en verschuiven de problemen naar de toekomst. Vooral de banken hebben tot op heden nog maar zeer weinig goede wil getoond. Door FONDAD, het Forum on Deband Devolment, werd daarom kort geleden de volgende oproep gedaan aan de Europese banken: 1.De banken zouden in moeten stemmen met een aanzienlijke vermindering van schulden, rente en aflossing vanuit Derde Wereld-landen. 2.De banken zouden zich ervoor in moeten zetten om terugkeer van vluchtkapitaal naar schuldenlanden te vergemakkelijken. 3.De banken zouden naar mogelijkheden moeten zoeken om leningen van de armste landen geheel af te schrijven. 4.De banken zouden leningen die afgesloten zijn door corrupte of frauderende regeringen moeten afschrijven, of op zijn minst gedeeltelijk kwijtschelden. 5.De banken zouden de Europese Gemeenschap moeten steunen in de coördinatie van de bestrijding v.d. schuldenkrisis. De Nederlandse banken Hoewel de gegevens geheim zijn, hebben onderzoekers ontdekt dat de Nederlandse banken voor 12 miljard aan schulden hebben uitstaan in Derde Wereldlanden. Vooral in Brazilië, Mexico, Argentinië en Venezuela. De ABN en AMRO hebben verreweg het grootste aandeel in de schuldenvorderingen. Beide hebben ze voor 4,8 miljard gulden uitstaan. Daarna volgen de RABO (f.1,2 miljard) en de NMB (f.0,9 miljard). De netto-kapitaalstroom naar de Nederlandse banken vanuit Latijns-Amerika bedroeg voor de periode '83 tot '87 bijvoorbeeld 1,5 miljard gulden. Wat hebben de Nederlandse banken tot nu toe gedaan aan het oplossen van de schuldenkrisis? Die vraag is snel te beantwoorden: NIETS. Zij proberen er slechts voor te zorgen dat ze er zelf niets bij inschieten. Toch hebben ze inmiddels een stroppenpot aangelegd van 6,4 miljard gulden. Voor het geval het geld niet allemaal terugkomt. Ter kompensatie daarvoor heeft men een belastingvoordeel gekregen van 2,6 miljard gulden. De Nederlandse overheid (en dus de belastingbetaler) moet bijspringen. Maar de Derde Wereldlanden hebben van dit belastingvoordeel niet meegeprofiteerd. Krities bankieren, iedereen kan meedoen In veel Europese landen worden akties gevoerd om banken te dwingen mee te helpen aan een oplossing van de schuldenkrisis. Ook in ons land wordt zo'n aktie gevoerd. Iedereen kan daaraan meedoen. Zoveel mogelijk mensen moeten, hun bank laten merken dat ze het niet eens zijn met hun beleid. Twee boodschappen zijn belangrijk: 1.De schuldenkrisis is rampzalig voor mens en milieu. ABN, AMRO, NMB en RABO zijn medeverantwoordelijk. 2.De genoemde banken kunnen de helft van hun schulden kwijtschelden (met geld uit hun fiscaal gekompenseerde stroppenpot), maar hebben dat tot dusverre geweigerd. De aktiegroep 'Honger Hoeft Niet' roept rekeninghouders op om hun banken onder een kritiese loep te bezien. In het kader van de aktieweek verspreiden ze voorbeeldbrieven (zie hiernaast) waarin rekeninghouders hun ongenoegen over het beleid van de vier grote banken aan de direkties kenbaar kunnen maken. Een stap verder gaat het terugtrekken van spaargelden om deze onder te brengen. bij alternatieve spaarinstellingen, die niet betrokken zijn bij de schuldenlast van de Derde Wereld en die naast financiële ook sociale en ekologiese kriteria hanteren bij het beleggen van geld. Vijf 'zuivere' spaarinstellingen zijn volgens Honger Hoeft Niet: Algemene Spaarbank Nederland, Triodosbank, MeMo-Munt, Mama Cash en de oecomeniese spaarinstelling EDCS/NVOC. Met deze signalen hoopt Honger Hoeft Niet de commerciële banken duidelijk te maken dat het tijd wordt voor een meer ethies beleid. In '89 organiseerden 2000 mensen van 400 groepen 800 aktiviteiten in het kader van de Honger Hoeft Niet-week. Voor meer informatie over de campagne: Oude Gracht 42 in Utrecht. Honger Hoeft Niet - - -
NN: Het lijkt erop dat Honger Hoeft Niet zich uitsluitend konsentreert op één aktieweek per jaar. Is dat ook zo? "De laatste maanden hebben we wel naar die week toegewerkt. Verder is het zo dat we volgend jaar verder gaan met de schuldenkampagne. De aktieweek moet je ook zien als een start van een kampagne, waarin de commerciële schuldeisers als eersten aan de beurt komen. Ook zijn er verdergaande plannen om een aantal gemeentes te gaan benaderen of ze bereidt zijn hun geld veilig op te bergen bij een zuivere spaarinstelling. Het is bij de lokale groepen wel een nieuwe ontwikkeling om na de aktieweek gewoon verder te gaan, met gebruik van ons materiaal." Hoe hou je een beetje zicht op de dingen die er na die week allemaal gebeuren? "Er is in ieder geval een evaluatie gepland met de lokale groepen. Verder kan je een abonnement nemen op Stand van zaken, daar staan de ontwikkelingen in en de nieuwe plannen voor volgend jaar." Wat doen de lokale groepen zo beetje? "Eigenlijk is dat te veel om op te noemen. Ze organiseren informatie/forum avonden, sturen als individu brieven naar banken. Ook vragen ze een gesprek aan met de plaatselijke bankdirekteur. Verder doen ze ludieke akties tijdens de aktieweek op straat om zoveel mogelijk mensen te informeren." Het is allemaal erg gericht op de commerciële schuldeisers en niet op het IMF en de Wereldbank. Waarom die keuze? Terwijl die toch een hele grote greep hebben op het geheel, en ook de commerciële banken bijspringen als ze in de problemen komen. "De schuldenkampagne is internationaal opgezet en in verschillende fases. Dit is de eerste fase, waarin we de commerciële schuldeisers benaderen. En naar de officiële krediteuren toe hebben we gewoon nog geen akties ontwikkeld. Dat is ook heel veel moeilijker om daar mee aan de slag te gaan, brieven schrijven naar het IMF heeft niet veel zin natuurlijk. Wel zijn we bezig om te kijken hoe je binnen politieke partijen met de schuldenkrisis aan de slag kan. We zijn konstant bezig met nieuwe ideeën, die nu nog niet als aktie zichtbaar zijn." Op de konferentie van de arme landen, die onlangs is geweest, is wel duidelijk geworden dat men er eigenlijk helemaal niet aan die schuldenkwijtschelding wil. "De voorzitter van het IMF pleitte wel dat andere landen het voorbeeld van Nederland zou moeten volgen, om toch de schulden aan de minst ontwikkelde landen kwijt te schelden. Dat is toch wel een belangrijke doorbraak, denk ik." Ja, maar konkreet is het toch een teleurstelling geworden. Er is niet vastgelegd dat er iets moet gebeuren. "In die zin moet je er ook druk op blijven / qaan uitoefenen.Niet alles kan je d.m.v. publieksakties doen. Soms moet er gelobbied worden en binnen al de organisaties die met de schuldenkampagne bezig zijn, zie je ook verschillende type organisaties. Wij richten ons op een breed publiek, maar je hebt ook organisaties die alleen maar lobbieën." Een ander punt is dat de inzet is om de helft van de schulden aan de commerciële banken kwijt te schelden. Is dat niet veel te weinig? Legitimeer je daarmee niet ook hun beleid een beetje? "We willen minimaal de helft. Hier hebben we ook binnen een brede groep overeenstemming gekregen om dat te eisen. De vraag is ook wanneer je eis niet meer als realisties gezien wordt. Nu kan je je nog buigen op cijfers van de Wereldbank en op cijfers van een ex-topman van het IMF. Door daar naar te verwijzen sta je veel sterker. Nederland dringt sinds enige jaren bij de Wereldbank aan op een aanpassingsbeleid met een 'menselijk gezicht'." "De vorige minister van Ontwikkelingssamenwerking, Bukman (CDA), vond nadrukkelijk dat armoedebestrijding geen apart programma naast strukturele aanpassing mag zijn. Dit zou de -volgens Bukman- onjuiste suggestie wekken dat de huidige aanpassingsprogramma's niet gericht zouden zijn op het bestrijden van armoede. De nieuwe minister Pronk (PvdA) uitte zich al direkt bij zijn aantreden in wat krachtiger taal. Hij wil bijvoorbeeld dat Nederland niet per definitie de eisen van het IMF en de Wereldbank volgt bij het toekennen van hulpprogramma: '[...] niet meer de gemakkelijke weg, niet bij voorbaat aanschuiven bij de machthebbers' (…] 'Ik zal per keer bekijken of er toch Nederlandse steun kan worden gegeven'. Hoewel dit hoopgevende uitlatingen zijn, kan het geen kwaad het ontwikkelingsbeleid nauwlettend te blijven volgen en indien nodig te bekritiseren."
|
||