Ravage   ● Archief    ● Overzicht 1990    ● Overzicht #51


UIT: NN #51 van 22 februari 1990

'GEWELD EN POLITIEOPTREDEN IN RELSITUATIES'

Interessant maar beperkt onderzoek

Begin februari verscheen het onderzoeksverslag van de Utrechtse etholoog Adang over interaktieprocessen bij gewelddadige rellen. De onderzoeker beschrijft de karakteristieken van dergelijke rellen en konkludeert onder meer dat politiegeweld vaak niet helpt, dat de ME in veel gevallen thuis moet blijven en dat de inzet van honden bij relbestrijding uit den boze is.

In Nederland worden maatschappelijke en politieke tegenstellingen traditioneel opgelost door een vrijplaats te kreëren, een kommissie te benoemen of subsidie te geven. Die strategie kost tijd en geld, maar is bijna altijd suksesvol. Ach, en mensen worden ouder, lees er de vorige bijlage van Vrij Nederland maar op na. De relschoppers van de Vondelstraat voeden inmiddels ook paarsgewijs hun kinderen op.

Zolang de koöptatie nog niet werkt en het toch tot politiek geweld komt, wordt er hard opgetreden. Maar tegelijk laten verstandige Hollandse bestuurders de tegenstander altijd de ruimte om het uit te praten. Relbestrijding is zogezegd de laatste verdedigingslinie, en ook op dit gebied wordt eraan gewerkt om het handhaven van de bestaande orde zo beschaafd mogelijk te houden.

Het onderzoek

Ruim drie jaar is dr. Otto Adang van de Vakgroep vergelijkende Fysiologie van de fakulteit Biologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, bezig geweest met gedragskundig onderzoek naar het gebruik van geweld in relsituaties. In de periode van mei 1986 tot mei 1989 heeft de onderzoeker, die tot dan toe vooral onderzoek naar chimpansees gedaan had, bij 225 gelegenheden waaronder 78 risikowedstrijden en 139 protestakties in totaal ruim 700 uur geobserveerd.

Hij liep daartoe rond tussen de supporters en aktievoerders met een zakscanner in zijn oor, prevelde in zijn kassetterekorder en vergeleek zijn bevindingen met verslagen in politierapporten en aktieblaadjes. Met demonstranten of supporters had hij geen direkt kontakt, behalve als hij aangesproken werd. Wel informeerde hij in de helft van de gevallen kort voor zijn komst de politie om wat veiliger rond te kunnen lopen.

Het resultaat van dit door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie betaalde onderzoek is een rapport van bijna 100 pagina's, waarin de onderzoeker op statistische wijze verslag doet van wat hij heeft waargenomen. Bij de door hem onderzochte protestakties zaten onder meer de blokkade-akties in Woensdrecht en Borssele, de akties van vissers en binnenschippers, de rellen rond de Blauwe Aanslag in Den Haag, antifascistische akties, veel demonstraties en ontruimingen in Amsterdam en verder allerlei akties verspreid over het hele land.

Bij elke gebeurtenis legde de onderzoeker de duur, intensiteit en omstandigheden van gewelddadige incidenten vast aan de hand van variabelen zoals het tijdstip, het aantal betrokken personen, het doelwit, de reakties, het uiterlijk van de personen en de onderlinge afstanden. Zijn onderzoek zou niet representatief zijn voor alle protestakties, maar wel voor gewelddadige akties.

Adang stelt dat z1Jn werk uniek is: er is al veel geschreven en gezegd over de oorzaken en gebeurtenissen bij rellen, maar altijd op basis van achteraf-analyses of subjektieve indrukken, nooit op grond van harde en ter plekke verzamelde gegevens. Nergens vindt systematische verslaggeving van protestakties plaats, ook bij de politie verschilt de registratie per korps.

Volgens ons is Adang's onderzoek niet zo uniek als hij denkt. Met name in de Verenigde Staten is in het verleden al dan niet participerend onderzoek bij rellen gedaan, en ook dichterbij had Adang voorgangers kunnen vinden: in 1984 publiceerde de West-Duitse onderzoeker Günther Malpricht bijvoorbeeld het rapport Interaktionsprozesse bei Demonstrationen, waarin hij diep en feitelijk ingaat op het verloop en de oorzaken van gewelddadige protestakties.

Uit de literatuurlijst blijkt niet dat Adang van dit materiaal kennis heeft genomen. Toch is Adang's onderzoek zeker waardevol. Hij weet met zijn cijfermateriaal de 'deskundigen' onderuit te halen die relgedrag proberen te reduceren tot emotionele en irrationele processen. Terecht wijst hij erop dat het lesmateriaal in de politie-opleidingen gebaseerd is op deze ongefundeerde vooronderstellingen.

Volgens hem bleken individuen duidelijk te kiezen voor het soort gedrag dat ze wilden vertonen en werden doelwitten niet willekeurig gekozen. Bovendien bleken mogelijke individuele reperkussies, zoals de kans op effektief politieoptreden, de kans op geweld sterk te beïnvloeden.

Adang zegt met zijn werk een bijdrage te willen leveren aan de vermindering van geweld tussen mensen. Het doel van zijn onderzoek is het geven van een systematische beschrijving van het gedrag van mensen in relsituaties, het aan de hand daarvan uitzoeken hoe geweld in dergelijke gevallen ontstaat en eskaleert en wat de gevolgen zijn van politieoptreden. Hij probeert faktoren vast te stellen die bevorderend dan wel remmend werken op het geweld.

Het onderzoek richt zich nadrukkelijk niet op dieper liggende oorzaken en achtergronden van rellen, en dat is de reden dat tijdens het lezen regelmatig het gevoel opkomt dat Adang weinig begrijpt van wat mensen ertoe brengt om zich in een gevaarlijke situatie te begeven. Begrippen als ideologie, verontwaardiging en woede passen niet in zijn programma.

Het onderzoek had dus een nogal beperkte strekking. De meeste relevante faktoren bij politiek geweld kwamen niet aan de orde: over de historische, juridische, bestuurlijke, maatschappelijke en beleidsmatige facetten heeft de etholoog niets te melden. Het is niet mogelijk om alleen aan de hand van observaties van korte-termijn processen een serieuze verklaring te geven van wat er gebeurt bij dergelijke ingewikkelde verschijnselen.

Adang beseft die beperking heel goed. Hij wijst in zijn nawoord nadrukkelijk op de noodzaak van meer onderzoek naar met name de manier waarop beleidsbeslissingen tot stand komen en de belangen die daarbij een rol spelen, en geeft ook aan dat uit zijn onderzoek niets is af te leiden over de sociaal-politieke achtergronden van protest en verzet.

Gelukkig maakt Adang, anders dan eerdere 'deskundigen', een uitdrukkelijk onderscheid tussen het geweld van voetbalsupporters en politieke protestakties. De supporters gaan bij voorkeur konkurrerende supportergroepen te lijf en vermijden konfrontaties met de politie. Bij gewelddadige akties richt men zich juist meestal tegen de politie. Geweld tegen derden is zeldzaam. Daarbij zijn ook de motivaties van de deelnemers aan de beide soorten rellen duidelijk verschillend.

De twee deelonderzoeken worden dan ook in aparte hoofdstukken gepresenteerd. Vanwege de belangstelling van het NN-publiek en de beperkte ruimte wordt hier verder niet ingegaan op het hoofdstuk over voetbalsupporters.

De cijfers

uit de gepresenteerde cijfers zijn interessante observaties af te leiden. Zo stelde Adang vast dat bij de meeste akties en demonstraties de verdeling vrouwen/mannen ongeveer 50/50 was; negen van de tien geweldplegers waren echter mannen. Ook de gemiddelde leeftijd van de geweldplegers, rond de 20 jaar, lag een stuk lager dan die van de hele groep. Het aandeel van de geweldplegers ten opzichte van de hele groep lag nooit hoger dan 10% en de gewelddadige groep was nooit groter dan 50 personen. Wel was er vaak ondersteuning door lawaai of het scanderen van leuzen, soms door zo'n 75% van de hele groep. Bij 9% van de geweldsincidenten noteerde Adang geluiden van afkeuring en oproepen tegen geweld.

In 60% van de gevallen was de politie het doelwit. Verder werden vooral het doel van de aktie en 'algemene' doelen zoals banken en grootwinkelbedrijven aangevallen. Het geweld nam in de meeste gevallen de vorm aan van stenen gooien. Fysiek geweld tegen andere doelwitten en derden bleek uiterst zeldzaam. Ook het tegen de politie gerichte geweld gebeurde meestal niet ondoordacht: het richtte zich voor het overgrote deel op de goed uitgeruste ME. Er was geen sprake van blindelings geweld tegen willekeurige politiemensen.

De gemiddelde geweldsaktie duurde bijna drie minuten; de reaktie van het doelwit, noch het soort doelwit of het aantal geweldplegers was hierop van invloed. Het geweld tegenover de politie was sterk gekoppeld aan de toepassing van dwangmaatregelen als tegenhouden, verwijderen of aanhouden. Geweld tegen andere doelen werd meestal niet voorafgegaan door een zichtbare direkte aanleiding.

De nabijheid van een risiko-objekt op zich bleek niet van invloed op geweldgebruik, tenzij nadering ervan tot zeer nabij mogelijk was. De duidelijke aanwezigheid van politie bij dergelijke objekten verminderde de kans op schade aanmerkelijk. Het thema van een protestaktie had geen signifikante invloed op het al dan niet gewelddadige verloop ervan, de aktievorm wel enigszins. Ook is er een zwakke korrelatie tussen de omvang van de protestgroep en het gebruik van geweld.

De autonomen

Adang komt al observerend tot de konklusie dat een belangrijk deel van het geweld uitging van een groep voor het merendeel gemaskerde en deels bewapende personen, die hij 'bivakmutsendragers' noemt en die zichzelf wel aanduidden met 'autonomen'. De aanwezigheid van dergelijke risikogroepen bij een aktie korreleerde met een tweemaal zo hoge waarschijnlijkheid aan geweld, waarbij het gepleegde geweld zelf dan gemiddeld drie keer zo intensief was.

Met betrekking tot deze 'ervaren aktievoerders' merkt Adang verder op dat ze regelmatig leken te verschijnen bij akties. Hun optreden kenmerkte zich door 'een grote mate van organisatie vooraf en onderlinge koördinatie, zich uitend in het uitdelen van stencils met plattegronden en instrukties en een taakverdeling (scannerluisteren, verkenning, gooi- en barrikademateriaal).

Deze aktievoerders leken bij uitstek deskundig in het politieoptreden, en men wist door timing en doortastend optreden de politie verschillende malen te verrassen. Hij konkludeert echter dat de organisatiegraad ook niet overschat moet worden, en dat een 'militair' aandoende benadering van deze aktievoerders nogal overdreven lijkt.

Blokkades

Interessant zijn Adang's opmerkingen met betrekking tot blokkade-akties. Hij signaleerde dat bij blokkades het optreden van de politie bijna de enige aanleiding was voor het zich voordoen van geweld. Daarbij leidden dwangmaatregelen, toegepast in direkte reaktie op gewelddadigheden tot meer geweld. Deze vaststelling geldt ook voor de meeste andere geweldssituaties, al leidde politiegeweld er vaak wel toe dat het langer duurde voordat aktievoerders opnieuw tot geweldgebruik overgaan. Niet optreden bij blokkades had meestal een geweldloze aktie tot gevolg.

'Sommige gezagsdragers beschouwden blijkens hun uitlatingen blokkadeacties per definitie als gewelddadig. In tegenstelling daarmee stond echter het veelal geweldloze verloop van vele blokkade-acties, die wel de nodige hinder opleverden maar waarbij geen overheidsingrijpen plaatsvond. Overheden kiezen er blijkbaar vaak voor om niet in te grijpen bij blokkade-acties, vooral als die door anderen dan de gebruikelijke actievoerders uitgevoerd worden, ongeacht de hoeveelheid 'hinder' die veroorzaakt wordt.' (pag. 78) In verband hiermee adviseert Adang om de gevolgen van overheidsreakties op blokkade-akties beter af te wegen, en politieel optreden niet te laten plaatsvinden 'omdat het een bepaald soort actievoerders betreft.' (pag. 79)

Met betrekking tot de stijl van politieoptreden noteert Adang dat ongeveer het daadwerkelijk optreden tegen aktivisten in bijna 50% van de gevallen voor rekening van de ME kwam, die daarbij wel vaak in vredestenue te werk ging. Zo'n 40% gebeurde door de reguliere uniformdienst. De aanhoudingseenheden traden relatief weinig op, maar de onderzoeker merkt tot driemaal toe in bedekte termen op dat dezen zich bij het toepassen van geweld niet beperkten tot het verrichten van aanhoudingen en ook bijvoorbeeld hun voertuigen gebruikten om bijvoorbeeld aktievoerders te verdrijven. 'Voorkomen moet worden dat zelfstandige eenheden (honden, aanhoudingseenheden) los komen te staan van de organisatiestructuur en op eigen houtje gaan optreden zonder dat nog uitwisseling van informatie plaatsvindt.' (pag. 89)

Konklusie: terughoudend met politiegeweld

Het onderzoek konkludeert met betrekking tot protestakties dat deze zich niet goed lenen voor overheidsregulatie. Er zijn maar weinig makkelijk beïnvloedbare faktoren die de kans op geweld verkleinen: alleen overleg in de voorfase en het eigenlijke politieoptreden tijdens de aktie blijven feitelijk over. Met betrekking tot dit laatste adviseert Adang om terughoudend op te treden zolang er geen risikogroepen (bivakmutsendragers) aanwezig zijn. De ME in oorlogskleuren dient dan uit de buurt te blijven.

Volgens Adang's observaties zijn paarden van groot nut bij politieoptreden in massale situaties. Om dat ook in de toekomst mogelijk te maken 'lijkt het wel van belang dat grote terughoudendheid wordt betracht met de inzet van paarden als geweldsmiddel. Honden daarentegen horen mijns inziens absoluut niet in direct contact met mensenmassa's gebracht te worden.' (pag. 87)

Hij wijst er tenslotte op dat het nog altijd ontbreekt aan afdoende evaluatie, waardoor er te weinig wordt geleerd van eerdere ervaringen. Het zou volgens hem aanbeveling verdienen een Centraal Informatiepunt voor Openbare Orde aangelegenheden op te zetten om informatie over (potentiële) relsituaties en het politieoptreden daarbij te verzamelen en te verspreiden.

Kritiek

Op Adang's onderzoek is heel wat kritiek te leveren. Om te beginnen het fundamentele bezwaar dat tegen gedragsonderzoek bestaat: gekompliceerde verschijnselen lijken te worden teruggebracht tot mechanistische processen die zich lenen voor kwantificering, berekening en voorspelling. Mensen zijn ingewikkelder en vooral waardevoller dan dieren of computers, en je moet er erg voor oppassen dat dit soort onderzoek niet gebruikt wordt om een probleem 'op te lossen' door de meest hinderlijke uitingen ervan te neutraliseren.

Adang geeft dat zelf wel aan, maar hij laat kwaadwillende of domme beleidsmakers nog veel ruimte om onderdelen van zijn werk te gebruiken om slechte maatregelen te verdedigen. En ook de 'goedwillenden' die streven naar vermindering van het geweld: je lost de woningnood niet op met een fijn gesprek. Macht en geweld zijn essentiële faktoren in elke samenleving, en het aanreiken van middelen aan de machtigen om het geweld van de onderdrukten te bestrijden, hoe subtiel ook, is politiek gewoon fout.

Maar ook wanneer je binnen de reformistische kaders blijft en je een meer geweldsarme politie positief beoordeelt, is er kritiek, bijvoorbeeld op methodologisch nivo. Zo heeft in Adang's onderzoek geen afweging plaatsgevonden, waardoor bijvoorbeeld de maandelijkse Woensdrecht-blokkades, die door het rituele karakter meestal vreedzaam verlopen, in de statistieken erg zwaar meetellen.

Ook is hij binnen zijn eigen beperkte waarnemingskader nog blind geweest voor belangrijke faktoren: zo noemt hij de psychologische, provocerende werking van bijvoorbeeld de politiehelikopter en de aanwezigheid van stillen niet, evenals de invloed van foto- en video-opnames. Dit laatste manko heeft tot gevolg dat hij een belangrijke geweldsbeperkende maatregel niet adviseert die juist in dit rapport met sukses ondersteund had kunnen worden: de aanwezigheid van neutrale waarnemers die met gebruik van opname-apparatuur toezien op een terughoudend geweldsgebruik van de politie.

Vervolg

Het rapport zal waarschijnlijk weinig effekt hebben: papier is geduldig, en de aanbevelingen passen niet echt in het straatje van de bestuurlijke smaakmakers. De opmerkingen over blokkades zouden al in de nabije toekomst toepasbaar zijn, maar de erkenning dat de politie beter uit de buurt kan blijven druist te zeer in tegen het 'recht op veiligheid en ongehinderd funktioneren' waar bestuurders als Van Thijn hun credo van gemaakt hebben.

Anderzijds zijn de ideeën van Adang voor een deel al praktijk: zo wordt in ieder geval in Amsterdam bij gelegenheid kreatief gebruik gemaakt van bliksemafleiders: "laat ze maar even dollen met de waterwerper, dat levert weinig schade op, wint tijd en kost een hoop revolutionaire energie".

Wat wél terug zal komen in beleidsvoorstellen zijn de opmerkingen over de gewelddadige harde kern: die zullen gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van nieuwe voorstellen om maatregelen als een vermommingsverbod en een verbod op 'passieve bewapening' naar Duits model (zoals bromfietshelmen) in te voeren. Dergelijke maatregelen, die nu al plaatselijk in APV's gehanteerd worden, kunnen aanleiding zijn tot snelle eskalatie van grootschalige evenementen. Ervaringen in Duitsland leren dat de overheid met dit instrumentarium meer nog dan nu zelf plaats en tijd van de geweldsuitbarsting kan bepalen. Personen en groepen kunnen al onderweg naar een demonstratie worden aangehouden c.q. aangevallen.

Hoe serieus het rapport genomen wordt zal onder andere blijken uit de vraag of er vervolgonderzoek komt in de door Adang aangegeven richting. Tot dusver is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de beslissingen en belangen in de beleidscentra. Daar wordt toch voor een groot deel bepaald of er geweld op straat komt door blokkades en andere akties te verbieden. Dat dit soort onderzoek ook in andere landen schaars is is geen toeval: de elite laat zich niet graag onderzoeken. Hoe lager je status in de maatschappij, hoe groter de kans dat je onderwerp wordt van sociaal-wetenschappelijk onderzoek.

In Leiden is vanuit de vakgroep Bestuurskunde (waar ook de Rotterdamse Erasmus Universiteit in participeert) het Crisis Onderzoek Team (COT) opgezet. Het COT, bestaande uit tien onderzoekers, publiceerde onderzoeksrapporten over de akties tegen Reforger '87, de ruiming van de Bellebom in Rotterdam en het Granariakonflikt in de binnenscheepvaart. Ze bestuderen op het moment de reakties op de Storm.

Teamleider prof. Rosenthal publiceert naar verluidt dit voorjaar een boek getiteld '10 jaar na 30 april 1980' waarin de ontwikkelingen in de Nederlandse relbestrijding onder de loep genomen worden. De onderzoekers van het COT hebben naast de aktievoerders ook de beleidsmakers als onderzoeksobjekt. Ze proberen toegang te krijgen tot de beleidscentra om er achter te komen hoe op een krisis gereageerd wordt.

Toch is het maar de vraag hoeveel hiervan te verwachten is om te beginnen zijn de onderzoekers uiteraard afhankelijk van goodwill om überhaupt bij hun studie-objekt te komen. Daarbij zijn ze gebonden aan afspraken over vertrouwelijkheid en staat hun onderzoek expliciet in dienst van de overheid. Tenslotte komen de wetenschappers dan misschien in een krisiscentrum, maar een belangrijk deel van het beleid (de uitgangspunten, de verborgen agenda's, de ideologie) wordt elders ontwikkeld. In studiecentra, op onderonsjes, recepties, sociëteiten en de direktiekamers van het bedrijfsleven.

de redactie logoïstiek


Het rapport 'Geweld en politieoptreden in relsituaties' van Otto Adang is verkrijgbaar bij de auteur, per adres Projectgroep Ethologie en Socio-oecologie, postbus 80.086, 3508 TB Utrecht, tel. 030-535400.

 

 

.Terug naar boven